Opvoeden volgens Ignatius van Loyola     

Opvoeden volgens Ignatius van Loyola      1

door Guy Dalcq.

door Guy Dalcq.

Ignatius heeft sinds 1550 invloed op de wijze waarop jonge mensen gevormd worden in jezuïetencolleges en -universiteiten. De orde is met twee miljoen leerlingen de grootste aanbieder van onderwijs ter wereld, buiten het onderwijs door nationale overheden.

 Beste ouders van het Sint-Barbaracollege in Gent,

Ik dank jullie voor de uitnodiging die ik opvat als een blijk van vertrouwen. Het thema van vanavond is de pedagogie van Ignatius van Loyola, stichter van de jezuïetenorde. Zijn pedagogie heeft al sinds 1550 een enorme invloed op de jezuïetencolleges en -universiteiten.

Ik kijk eerst naar wat Ignatius te vertellen heeft over pedagogie en toets dat aan wat we vandaag belangrijk vinden in onderwijs en opvoeding. We stoten hierbij  onmiddellijk op een probleem: Ignatius heeft helemaal geen teksten over pedagogie geschreven! Tussen 1540 en 1556 liet hij veel colleges stichten, maar de eerste uitgewerkte teksten over jezuïetenpedagogie dateren van lang na zijn dood. Zoals zo vaak was er dus eerst een spirit, een inspiratie en pas nadien een reflectie in de vorm van teksten. Hiervoor zijn twee redenen. Vooreerst zijn de colleges ontstaan als uitbreiding van de opleiding voor mensen die jezuïet wilden worden. Pas geleidelijk aan hebben deze  jezuïetenseminaries zich ontwikkeld tot de colleges die we vandaag kennen. De tweede en belangrijkere reden is dat men in het begin de pedagogie afleidde van de spiritualiteit van Ignatius. Pas op het einde van de 16e eeuw, in de zogenaamde Ratio Studiorum, werd de initiële inspiratie neergeschreven. Deze tekst is dan al een hertaling vanuit een gewijzigde tijd. Sindsdien zal men regelmatig teruggrijpen naar de begininspiratie om het document naar de eigen tijd te vertalen. Zo is in 2015 Ignatiaanse pedagogie in 10 bewegingen; een hedendaags opvoedingsproject voor de Vlaamse jezuïetencolleges tot stand gekomen. Om de 25 jaar wordt een dergelijke hertalingsoefening gemaakt.

Conclusie van deze inleiding is, dat als we willen weten wat “opvoeden volgens Ignatius” inhoudt, we noodgedwongen moeten terugkeren naar de teksten over zijn leven en over zijn spiritualiteit. Dat is wat ik met jullie wens te doen in het komende uur.

          Ignatiaanse pedagogie en de Geestelijke Oefeningen

Mijn interesse voor de jezuïetenpedagogie dateert van vijfenveertig jaar geleden. Over dit onderwerp las ik toen een zeer helder en inspirerend boek, La pédagogie des Jésuites, in 1942 geschreven door een Franse jezuïet, François Charmot. Sindsdien heb ik het jezuïetenonderwijs altijd vanuit zijn visie bekeken. Pater Charmot stelt dat de kern – het geheim als u wil – van het jezuïetenonderwijs alleen begrepen kan worden parallel met de Geestelijke Oefeningen. Dit is een boekje met 370 zorgvuldig geformuleerde paragrafen waarin de volwassen Ignatius zijn geestelijke ervaringen en inzichten heeft neergeschreven. Het is het belangrijkste spiritueel geschrift dat Ignatius heeft nagelaten. Elke jezuïet zal tweemaal in zijn leven, gedurende dertig dagen in stilte, aan de hand van dit boekje, zijn leven overwegen en met de hulp van een begeleider zijn leven een beslissende wending geven. Zelf heb ik deze retraite een keer gedaan.

Het is goed om te weten dat Ignatius zeer lang gevochten heeft om tot geestelijke rust te komen. Oorspronkelijk had deze gepassioneerde Bask een briljante militaire carrière voor ogen en zijn tomeloze ambitie blijkt ook uit het feit dat hij verliefd was op niemand minder dan de Spaanse kroonprinses. Bij een gevecht te Pamplona verbrijzelt een kanonskogel een van zijn benen. In de lange maanden van convalescentie in zijn geboorteplaats Loyola zal hij voor het eerst beginnen na te denken over de gevoelens die hem beheersen. Hij besluit een nog stillere plek op te zoeken en stapt naar de rivier de Cardoner, niet ver van Barcelona, waar hij maanden doorbrengt met bidden. Hij kent er hoogtes en laagtes en begint deze gemoedsbewegingen te noteren. Jaren later, als volwassen spiritueel mens, probeert hij die ervaringen te objectiveren zodat ze ook voor anderen nuttig kunnen zijn. Dit heeft uiteindelijk geleid tot dit boekje dat de kern van de jezuïetenspiritualiteit bevat.

Pater Charmot stelt dus dat we in de eerste plaats bij dit boekje te rade moeten gaan om de ignatiaanse pedagogie te vatten. Hij doet dat door een parallel te trekken tussen enerzijds de retraitebegeleider en de leerkracht en anderzijds tussen de retraitant en de leerling. Maar vooral stelt hij dat de belangrijkste persoon in de retraite een derde persoon is – voor Ignatius is dat God zelf. Deze parallel is het uitgangspunt, het fundament van opvoeden volgens Ignatius. Het gaat uiteraard om een parallel, niet om een gelijkheid!

Smaak geven

Ik geef een eerste citaat uit de Geestelijke Oefeningen om dit te verduidelijken:

Wie aan een ander de methode en volgorde voorhoudt om te overwegen of tot beschouwing te komen, zal van die beschouwing of overweging de geschiedenis getrouw navertellen en slechts met een korte, bondige uitleg de punten doornemen. Want wie de beschouwing ingaat met de waarheidsgetrouwe geschiedenis als grondslag, en vervolgens zélf overdenkt en overlegt, en aldus iets vindt waardoor hij de geschiedenis beter begrijpt of aanvoelt, zal meer smaak en geestelijke vrucht vinden dan wanneer de zin van de geschiedenis uitvoerig wordt verklaard door wie de oefeningen geeft. Want niet het vele weten verzadigt de ziel maar wel het innerlijk voelen en smaken (GO 2).

 Dit citaat, waarin sommigen het befaamde “non multa sed multum” herkend hebben, is typerend voor de hele Geestelijke Oefeningen. Ik haal uit dit citaat vier consequenties voor de jezuïetenpedagogie.

Eerste consequentie: het gesprek dat de retraitant heeft met God staat centraal en het gaat dus niet om lange uiteenzettingen van de begeleider. In modern onderwijsjargon zou men deze benadering Begeleid Zelfstandig Leren kunnen noemen, want dat zijn de Oefeningen in feite.  Vorig schooljaar, toen al snel bleek dat de leerwinst sterk afhankelijk zou zijn van de bereidheid van de leerling om in zijn studies te investeren, heb ik hier vaak aan gedacht. De kloof tussen gemotiveerde en minder gemotiveerde leerlingen is toen om die reden groter geworden.

Tweede consequentie: jezuïetenonderwijs kan nooit ideologisch zijn. Ik geef een voorbeeld. Ooit zat er bij ons op school een leerling uit China. Op zijn eerste toets godsdienst antwoordde hij met twee regels terwijl alle andere leerlingen twee bladzijden neerpenden. Toen ik hem daarop wees, bekende hij uiteindelijk dat in China op het antwoordblad slechts weinig ruimte vrij was om te antwoorden. “We moesten alleen proberen te weten wat voor de leraar het juiste antwoord was, maar hier in Vlaanderen zijn de vragen kort en de antwoorden lang en ik krijg steeds meer de indruk dat de leraar wil weten wat ik er zelf van vind. Dat is voor mij een zeer grote aanpassing.” De leerkrachten zijn er vooral om leerlingen aan het werk te zetten en tot reflectie uit te nodigen. Wat leerlingen zelf doen en bedenken, onthouden ze langer en beklijft langer. Vandaar het belang van toneelvoorstellingen en eigen verhandelingen en scripties. We noemen dit vandaag intrinsieke motivatie. Leerlingen die hard werken omdat ze intrinsiek gemotiveerd zijn compenseren al heel vlug een eventuele welbepaalde intellectuele achterstand.

Derde consequentie: het is er Ignatius in de eerste plaats om te doen om innerlijk te voelen en te smaken, om meer dan alleen maar veel te weten. Pater Vanderghote, een vroegere rector van onze school, zei het zo: “We moeten de leerlingen geen indigestie geven maar wel honger en smaak.” In de Spaanse grondtekst staat er “gustar” waar ons Vlaamse goesting van afgeleid zou zijn. Goesting geven is het eigenlijke doel, niet het verzadigen. Ik denk dan dankbaar terug aan mijn leraar poësis. Ik was een doorsneeleerling en de dagelijkse vertalingen Latijn volbracht ik zonder veel enthousiasme. Tot onze leraar op een dag ons de opdracht gaf een bladzijde uit Vergilius helemaal vrij te vertalen in een eigen poëzievorm. Dat weekend wijdde ik helemaal aan de vertaling en hij kon die poging appreciëren. Mijn resultaten voor het vak Latijn waren op het einde van het schooljaar beduidend beter. Ik had de smaak eindelijk te pakken.

Vierde consequentie: wij hoeven geen “atlasmannekes” te zijn die het hele gewicht van de opvoeding moeten torsen. Er is immers die derde persoon aan wie iedereen een eigen naam kan geven. Het belangrijkste gebeurt immers buiten ons. “Het zaad groeit terwijl de boer slaapt” staat in het evangelie. De pedagogie van Ignatius is dankzij die niet manipuleerbare derde persoon geen maakbaarheidspedagogie zoals dat in een ideologisch onderwijsproject het geval zou zijn. De maakbaarheidsgedachte dat wij alles zouden kunnen of moeten controleren – een illusie die vandaag overal lijkt binnen te sluipen – is Ignatius vreemd.

Alles draait om het gesprek met die derde persoon en wat er in dat gesprek gebeurt, ontglipt ons. Iedereen die kinderen opvoedt, weet dat maar al te best. We kunnen ons best doen, maar wat kinderen worden, hebben we nooit echt in de hand. Om die reden denk ik wel eens dat de speelplaats de meest onderschatte plaats van de school is en dat internen een sterkere herinnering aan hun internaat hebben dan aan de lesuren. Ignatius formuleerde het zo: “Handel altijd zo alsof alles van jou afhangt, maar handel altijd tegelijk ook zo alsof alles van God afhangt.” Om die reden wijkt jezuïetenonderwijs wel eens sterk af van wat de leerplannen of de overheid ons voorhouden, voor zover deze de illusie koesteren dat als je alles goed en volgens het boekje doet je dan vanzelf een kant en klaar eindproduct aflevert. Aan de mensen die daar nog altijd in geloven zou ik zeggen: “Vergeet het; zo zit de wereld en het leven en dus ook de pedagogie niet in mekaar.”

Vertrouwen: fundamentele voorwaarde

Ik wil nu een tweede aspect van Ignatiaanse pedagogie aansnijden met als ondertitel “vertrouwen”. Zoals steeds baseer ik me hiervoor op een citaat uit de Geestelijke Oefeningen:

Vooronderstelling: Tot grotere hulp en vooruitgang van wie de Geestelijke  Oefeningen  geeft en van wie ze krijgt, dient men van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste goed te begrijpen dan ze te veroordelen (GO 22).

Ignatius noemt dit de vooronderstelling van de Geestelijke Oefeningen. Meer nog, het is de enige voorwaarde die hij neerschrijft om eraan te beginnen. Hij heeft het blijkbaar over de grondhouding van de opvoeder of leerkracht. Vertrouw de klas en de leerling die voor je staat. Geef hun eerst zelf respect en vertrouwen, nog alvorens ze de kans krijgen je dit respect en vertrouwen terug te geven. Dit is niet zo vanzelfsprekend als het kan lijken. Ik geef een voorbeeld om concreet te blijven.

Een vriend die bij een bank werkt, vertelde me dat hij alweer een bijscholing had gevolgd. Toen ik hem vroeg wat hij had bijgeleerd, antwoordde hij laconiek dat hij iedereen moest wantrouwen. “We moeten alles dubbel checken en alles bewijzen.” “Levert dit tijdswinst op?”, vroeg ik hem. “Neen, integendeel, alles bewijzen en controleren kost veel tijd. De sfeer onder de collega’s is er niet op verbeterd en zij die er de kantjes van af liepen, hebben zich snel aangepast en doen dat nu nog.”

In moderne termen kan men dit initiële vertrouwen de bedrijfscultuur van de ignatiaanse pedagogie noemen, zowel van de leerkrachten tegenover de leerlingen als van de directie tegenover de leerkrachten. Ignatius stelt dus voor om van vertrouwen uit te gaan tot desnoods het bewijs van het tegendeel. Respect en vertrouwen zijn een cadeau en kunnen in het slechtste geval beschaamd worden. Natuurlijk moet het vertrouwen aangepast zijn aan de leeftijd, maar het principe geldt vanaf de jongste leeftijd. Het gevolg is dat men bijna altijd dat respect en vertrouwen terugkrijgt. In die sfeer zijn leerlingen echt wel in staat om hun verantwoordelijkheid op te nemen.

Cura personalis

Het derde aspect van de Ignatiaanse pedagogie vind ik persoonlijk het belangrijkste. In de traditie heeft men dit de cura personalis genoemd: de zorg voor elke leerling apart. De link met de Oefeningen is duidelijk: voor elke retraitant is er een begeleider die nabij is om te luisteren en te spreken maar ook op afstand blijft omdat het niet om hem gaat maar om dat gesprek of gebed. Een kort citaat om de gezonde graad van afstand die Ignatius voor ogen staat te illustreren:

Wie de Oefeningen geeft, moet niet naar één kant afwijken of neigen, maar als de wijzer van een weegschaal in het midden blijven. Hij moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer (GO 15).

De afstand – die deel uitmaakt van de cura personalis – heeft voor Ignatius een duidelijke reden: we beogen geen kopieën of geen maakbaarheidsproducten. De begeleider mag geen keuze opdringen of aanpraten. Dat was echt wel modern in die tijd. De enorme verscheidenheid aan oud-leerlingen maar ook aan jezuïeten zelf vindt allicht een bron in dit citaat. Ignatius voegt nog iets anders toe als hij het over de begeleider heeft. Ik citeer:

Wanneer wie de oefeningen geeft ziet dat wie de oefeningen krijgt in troosteloosheid raakt of bekoord wordt, zal hij zich niet hard en bars tonen maar zacht en vriendelijk. Hij zal hem moed en kracht geven om verder te gaan en de listen van de vijand van de menselijke natuur voor hem blootleggen, zodat hij hem voorbereidt en toerust voor de komende vertroosting (GO 7).

 Zacht en vriendelijk zijn hier de sleutelwoorden. In de vijf eeuwen van jezuïetencolleges heeft dit citaat niet altijd in het bewustzijn van de opvoeders geleefd, maar het staat er wel. We hebben het op onze school de laatste jaren verschillende keren gehad over tuchtbeleid. Telkens heb ik mijn collega’s de raad gegeven: wees even kordaat als vriendelijk en even vriendelijk als kordaat. Met die twee houdingen samen geraak je mijns inziens het verst.


Het gaat alweer om een bedrijfscultuur – zonder cynisme. Zelfs al zouden we kunnen denken dat cynisme een efficiënter middel tot een hoger doel is – wat ik betwijfel – dan nog moeten we beseffen dat het niet strookt met de cultuur die Ignatius voor ogen staat. In mijn eigen schooltijd heb ik dat cynisme wel ervaren: het lachen om fouten of het uitlachen ten koste van anderen; in sommige lessen was de angst in de klas te snijden. Ik heb bij die minderheid van leerkrachten zeker leren werken en presteren maar intrinsieke motivatie heeft het me niet gebracht. Ignatius was vaak zeer ernstig, maar nooit cynisch.

Cura personalis is: naar best vermogen aandacht opbrengen voor elke leerling. Elke leerling die in de klas komt, brengt een levensverhaal mee: een ziek familielid, een persoonlijke pijn, een ongeluk dat men onderweg zag. Gelukkig behoren tot dat levensverhaal ook veel gelukkige momenten. Over zowat alle aspecten van ignatiaanse pedagogie kan geredetwist worden, maar zonder een poging tot cura personalis is het schoolproject dood en begraven. In die optiek past ook de begeleiding van zwakkere leerlingen. De hoofdtoon van deze evolutie is positief: ik zou alvast niet graag teruggaan naar andere tijden waarin iedereen door dezelfde filter moest.

Bij het begin van dit schooljaar heb ik voor mijn collega’s een bilan proberen op te stellen van de positieve en de negatieve aspecten van het afgelopen jaar vol met corona en afstandsonderwijs. Naast de vele positieve aspecten meen ik toch dat we op één punt nog beter kunnen: het geven van regelmatige positieve en negatieve feedback. Het centrale punt voor dit werkjaar: hoe kunnen we als korps aan onze leerlingen meer regelmatige feedback geven. Feedback is een moderne hertaling van wat Ignatius met cura personalis bedoelde, maar dan op studiegebied.

Grootmoedigheid en magis

Een volgend thema in de ignatiaanse pedagogie staat bekend onder de naam magis, wat “meer” betekent. Tegenover de zachtheid en vriendelijkheid van de leerkracht of opvoeder plaatst Ignatius de grootmoedigheid van de leerling. Ik citeer opnieuw:

Voor wie de geestelijke oefeningen doet, is het zeer bevorderlijk ze te beginnen met een groot en vrijgevig hart voor zijn Schepper en Heer (GO 5).  

De hoop en de verwachtingen van Ignatius zijn zeer groot en ook elders blijkt zijn afkeer van lauwheid. Het leven had zijn ambitie een totaal andere richting gegeven maar de ambitie zelf was ongebroken. In de eerste plaats had Ignatius met die verwachting een religieuze bedoeling: hij beschouwde het werk van mensen als een lof voor God, de Schepper en Heer, zoals hij hem noemde. Ad Maiorem Dei Gloriam, tot meerdere glorie en eer van God. Zelf houd ik meer van deze volledige formule dan van het loutere woordje magis want zonder het religieuze complement vergeet men al gauw om welk “meer” het gaat. De weg is dan snel vrij voor loutere carrièreplanning of loutere financiële ambitie. Als men de hele formule opschrijft, kan men er voor of tegen zijn, maar dan weet men tenminste waar het op slaat.

Achter deze grote verwachting schuilt mijns inziens ook een correct psychologisch inzicht: het getuigt van meer respect en vertrouwen wanneer men veel van iemand verwacht of verhoopt dan wanneer men eigenlijk niets van iemand verwacht. Mensen, leerkrachten, leerlingen ondervragen of onderschatten is vaak zelfs erger dan ze te overvragen of te overschatten. Leerlingen gedragen zich naar het verwachtingspatroon dat de leerkracht uitdrukt of uitstraalt. Als ze voelen dat wij weinig verwachten, gaan ze vanzelf ook minder geven.

Weerom een concreter voorbeeld: Voor onze laatste sportdag waren de leerlingen van mijn klas niet enthousiast. Ze hadden op een andere sport en een andere locatie gehoopt. De jonge sportmonitor had dan ook op die druilerige dag geen makkelijke taak. Maar hij deed het fantastisch. Hij negeerde de afremmanoeuvres van de leerlingen en vloog er onmiddellijk in met een zeer actieve rugbyinitiatie. Hij had mijn klas prima uitgedaagd en na twee uur waren ze in een moment van overmoed bereid om een rugbyploeg te vormen. Opvoeden is dus ook uitdagen.

Wat Ignatius met magis bedoelde, heeft een gezond psychologisch fundament. De vriendelijkheid en de aanmoedigingen van de cura personalis kunnen best samengaan met de grote verwachtingen en uitdagingen ten opzichte van onze leerlingen. In onze huidige maatschappelijke context kan deze ambitie evenwel makkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden. Sommigen in onze maatschappij huiveren immers voor de verschillen die deze verwachtingen of ambitie met zich mee kunnen brengen omdat ze verschil verwarren met discriminatie. Voor Ignatius was verschil vanzelfsprekend en positief; verschillende talenten moesten verschillend gestimuleerd worden.

Een duidelijke weerslag van dit “uitdagen tot meer” vinden we terug in de aanvangsalinea’s van de visietekst van onze school die vorig jaar is geschreven. Dat citaat luidt aldus :

We beschouwen het bereiken van een zo hoog mogelijk studiepeil van al onze leerlingen als de eerste prioriteit van onze school. De minimumdoelstelling is het bereiken van de eindtermen en de respectievelijke leerplannen. Het streven naar studie-excellentie behoort tot een aloude traditie van onze school en we zien geen reden waarom dit in de toekomst anders zou moeten zijn.

We merken dat veel van onze leerlingen en ouders dit streven beamen en dat dit een van de belangrijkste redenen blijft waarom ouders hun zoon of dochter naar onze school sturen. In ons pedagogisch project wordt dit streven verwoord onder de hoofding “uitdagen tot meer”. We zijn ervan overtuigd dat de oproep tot inzet en het uiten van een grote verwachting beantwoorden aan een diep geworteld verlangen van vele jongeren om het beste van zichzelf te geven en zichzelf te overtreffen. Als we weinig verwachten zullen we ook weinig terugkrijgen (Visietekst punt 1, juni 2019).

Hoewel het magis van de verwachting en de grootmoedigheid van de leerling wel degelijk aangemoedigd mogen worden, mogen we niet blind zijn voor de reële valkuilen verweven met dit uitgangspunt. Ik geef drie voorbeelden van het zo vaak misbegrepen magis.

De eerste valkuil is die van de overdreven vergelijking. Elkeen van ons heeft een eigen magis vanuit een eigen unieke situatie. Vorige vrijdag bij de proclamatie feliciteerde ik een leerling heel bijzonder met haar diploma. Ze was niet de eerste van de klas en behaalde geen vakprijzen, maar ze heeft enorme inspanningen geleverd om tot dit fantastisch resultaat te komen. Zij heeft haar eigen magis behaald, het enige magis dat telt!

Een tweede valkuil schuilt in de overspannen verwachtingen of een constante ontevredenheid. Zo vertrouwde een oud-leerling me toe: “Ik heb een goede baan en een gelukkig gezin. Toch beukt dat woordje magis nog steeds in mijn hoofd. Het heeft me vaker moedeloos gemaakt dan moed gegeven.” Uitdagen tot meer is prima, maar laten we het ook verzachten door een cultuur van tevredenheid en dankbaarheid. Zo niet kan het onze geest en zelfs ons lichaam aantasten en daar is niemand mee gebaat.

Een derde valkuil is de meetbaarheid van het magis, ik bedoel de idee dat alleen studieresultaten tellen, oftewel de intellectuele resultaten. Onlangs vernam ik dat een oud-leerling en zijn vrouw bereid waren om hun kindje dat aan het syndroom van Down lijdt, geboren te laten worden en liefdevol op te voeden. Dit vertelde me meer over magis dan de studieresultaten van deze oud-leerling die voor wiskunde altijd de eerste van zijn jaar was.

Magis is goed, maar om welk magis gaat het ? Het is de belangrijkste vraag van vanavond maar ze overstijgt natuurlijk wel ons afgebakend thema.

Fundamenteel optimisme en dankbaarheid

Tot nu toe hebben we een paar fundamentele aspecten van de pedagogie van Ignatius aangesneden, zoals: onderwijs mag niet toegeven aan de maakbaarheidsidee; diepte, kwaliteit en smaak zijn belangrijker dan de loutere hoeveelheid leerstof; basisvertrouwen in de relatie leraar-leerling; het belang van de cura personalis; het zogenaamde magis. In de tijd die nu volgt wil ik vanuit diezelfde Geestelijke Oefeningen nog wat bijkomende accenten leggen. Een eerste accent is het optimisme.

Ignatius was zeer begaafd en ambitieus, maar van nature geen optimist. In zijn jeugd moet hij een zware misdaad hebben gepleegd en gedurende tien jaar ging hij gebukt onder een verpletterend schuldgevoel. Hij overdreef in zijn boetedoeningen en vasten: hij liet zijn haren en zijn nagels groeien, zag er een tijdlang onverzorgd en zelfs grotesk uit; hij bleef zelfs even extreem na als voor zijn bekering. Het is pas geleidelijk aan dat hij overstroomd wordt door een blijdschap die hem nooit meer zal loslaten. Die blijdschap is dan ook een karakteristiek geworden van de Geestelijke Oefeningen – nog een citaat:

Het is God en de engelen eigen om in hun bewegingen waarachtige blijdschap en geestelijke vreugde te geven, waarbij zij alle droefheid en verwarring die de vijand veroorzaakt wegnemen. De vijand is het eigen om te vechten tegen die blijdschap en geestelijke vertroosting door schijnredenen, spitsvondigheden en aanhoudende misleidingen (GO 329).

Dit citaat is illustratief voor de lange reeks van opmerkingen die Ignatius neerschrijft over het onderscheiden van de verschillende geesten of gemoedsbewegingen. De blijdschap is voor hem de toetssteen geworden. Hijzelf heeft er maanden, jaren over gedaan om inzicht te verwerven in die blijdschap als toetssteen, maar eens verworven is zij de toetssteen gebleven. Men zou het leven van Ignatius kunnen lezen als een groot gevecht tegen droefheid of defaitisme. Ik kan hier niet uitweiden over de onderscheiding der geesten – het kernstuk van de Oefeningen – maar de boodschap is duidelijk: de beginnende orde en ook de colleges worden gekenmerkt door een wervend enthousiasme en blijdschap.

Natuurlijk wensen onze leerlingen dat wij als leerkrachten correct en inhoudelijk voorbereid zijn, maar wervend is dit alles pas als we erin slagen om gewoon goedgezind de klas binnen te komen, als we erin slagen enthousiast te zijn, als er humor mag zijn en relativering, niet in het minst tegenover onszelf en ons vak. De beste boodschap gaat immers verloren als er geen bron van blijdschap of enthousiasme in doorschijnt. Natuurlijk zijn er massa’s redenen om niet opgewekt te zijn: het volstaat om het ochtendnieuws te horen of de drama’s op te vangen in verre of nabije omgeving. Maar wie opgewekt en dankbaar is, kan langer vrijgevig zijn dan wie dat niet is. In verband met de sociale stages vroeg ik tijdens een bezoek aan een bejaarde dame wat ze het meest apprecieerde bij onze leerlingen. Ze antwoordde onmiddellijk: “Als ze met een glimlach binnenkomen.”

Orde en regelmaat

Niet zonder humor beschrijft Ignatius de volgende anekdote in zijn autobiografie, Het verhaal van de pelgrim. Lang voor dat hij de jezuïetenorde oprichtte, zochten velen Ignatius op om geestelijke raad te vragen. Van de inquisitie mocht iemand zonder studies echter geen geestelijke raad geven. Dus besloot hij theologie te gaan studeren, maar hij had nooit Latijn gestudeerd en … zonder Latijn geen theologie. Zo kwam hij als dertigjarige terecht tussen twaalfjarigen om Latijnse woordjes en de beginselen van de grammatica te leren. ‘s Avonds doet hij een merkwaardige vaststelling: telkens als hij zijn huiswerk wil maken, krijgt hij zoveel geestelijke vertroosting dat hij niet meer kan studeren. Uiteindelijk doorziet hij die valkuil en vastberaden zet hij alle geestelijke vertroosting opzij om zich helemaal op zijn studie toe te leggen.

Een weerslag van deze nuchterheid vinden we alweer in de Geestelijke Oefeningen. Hij vraagt er aan de retraitant vier tot vijf uur per dag in eenzaamheid te bidden, en dat gedurende dertig dagen. Laten we ons geen illusies maken: de meeste van deze uren zijn heel lang en verlopen zonder noemenswaardige vertroosting. Vaak kijkt men stiekem naar zijn uurwerk of krijgt men de neiging recht te staan en iets leukers of nuttigers te doen. Hierover schrijft Ignatius:

Wie de oefeningen geeft moet hem die ze krijgt er uitdrukkelijk op wijzen het uur vol te houden in elk van de vijf oefeningen of beschouwingen die elke dag gedaan worden. Het is namelijk belangrijk dat hij innerlijke vrede vindt bij de gedachte een uur vol besteed te hebben aan de oefening, en zelfs eerder meer dan minder (GO 12). 

Dit is de nuchtere, wat voluntaristische Ignatius pur sang. Hij heeft een gezonde huiver voor euforie of loutere emotionaliteit. De studie, de herhaling, de oefeningen hebben een waarde op zich. De echte of vermeende saaiheid ervan is secundair en niet beslissend.

Voor ons leerkrachten trek ik hieruit drie conclusies :

Vooreerst moeten we natuurlijk proberen de lessen boeiend en enthousiast over te brengen, maar zonder inspanning vanwege de leerlingen lukt er niets en deze inspanning kan best eens saai en repetitief zijn. Woordjes en formules moeten gekend zijn! Dit betekent ook dat we geen entertainers moeten worden maar wel leraren blijven die gerechtvaardigde eisen stellen en een nuchtere inspanning vragen van de  leerlingen. Intuïtief weten ze dat ook wel: post factum vinden ze een uur spraakkunstoefeningen soms beter dan een zoveelste klasgesprek. Uiteindelijk zijn ze hier om bij te leren. Tenslotte – en ik bespaar u de citaten uit de Geestelijke Oefeningen hierover – is er voor dit alles een kader nodig waar ook stilte en gezag aanwezig zijn. De uiterlijke vormen van dit kader zullen in elke tijd verschillen, maar uiten zich in vaste rituelen zoals het rechtop staan bij het begin van een les of in een voorspelbare regelmaat van overhoringen. Mooie prestaties of piekmomenten zijn maar mogelijk als er stillere uren zijn van doodgewone oefeningen.

Ik citeer hier graag uit het openingsartikel van Allegro Barbaro (nieuwsbrief van het Sint-Barbaracollege, n.v.d.r.) waarin pater Vanderghote aan het woord is :

Jongeren gedijen niet zonder een omkadering, een structuur, en dat behoort even goed bij hun natuur. Onbewust, en bij de verstandigsten bewust, vragen ze om een dosis discipline, geordend studeren, tuchtvol gedrag, gelijkmoedige, niet te toegeeflijke meesters, die te vertrouwen zijn. Ik vergelijk dat met iets dat ik dagelijks ondervind. Als ik ben weggezakt in een diepe fauteuil, kom ik maar moeilijk overeind. Ik kan me niet afzetten tegen die zachte meegevende zitting. Geef me maar een stoel en ik veer zo recht: ik kan me afduwen tegen een harde plank onder mij.

Hoezeer vochten onze leerlingen niet om zo een structuur nu ze niet meer dagelijks naar school konden gaan. Niet iedereen kreeg de nodige steun van ouders hierbij. Structuur biedt een tegengewicht tegen loutere emotionaliteit

“God vinden in alle dingen”

Toen Ignatius in 1540 de eerste algemene overste werd van de jezuïetenorde stond hem geen specifiek werkterrein voor ogen. De jezuïeten zijn niet aan een apostolaat gebonden, ook niet aan het onderwijs. Een van de redenen van deze verscheidenheid gaat terug op een geestelijke ervaring die Ignatius had aan de oevers van de Cardoner, het riviertje dat langs het Catalaanse dorpje Manresa stroomt. Op het einde van zijn retraite werd hij geestelijk en lichamelijk doordrongen van het geloof dat alles wat bestaat een schepping van God is. Deze ervaring zal zijn verdere spiritualiteit en dus ook de colleges bepalen.

Zo besliste Ignatius dat de jezuïeten geen koorgebed zouden kennen omdat heel de wereld een plaats van gebed kon zijn. Hij besliste ook dat ze alleen huizen zouden hebben en geen kloosters en tenslotte dat elke jezuïet helemaal in de wereld moest staan; hij moest “zijn kloostercel in zijn hart dragen”. Jullie zullen begrijpen dat dit alleen mogelijk is als er veel en in stilte wordt gebeden. “Contemplatief zijn in de actie” noemde Ignatius deze houding, maar dan wel midden in de wereld en niet op een idyllisch afgelegen plekje met gelijkgestemden.

Voor de colleges die al snel met tientallen gesticht werden, betekende dit onder andere dat elk vak, elk onderwerp een vindplaats van God kon zijn en dus niet alleen de zogenaamd spirituele vakken. Op de eerste jezuïetencolleges bestond er zelfs geen vak godsdienst. Ignatius vond dit niet nodig omdat voor hem elk vak van God kon getuigen. Ik refereer hiervoor naar een citaat uit de Oefeningen, bekend als “God vinden in alle dingen”.

Kijken hoe God woont in de schepping en in alle dingen, in alle elementen, in alle planten, in alle dieren, in alle mensen en tenslotte ook in mij (GO 235).

 Naar vandaag vertaald betekent dit dat alle vormen van humaniora mogelijk zijn: op zichzelf beschouwd is geen enkel vak belangrijker dan een ander. Radicaal gesteld: een humaniora Muziek en Sport zou evengoed kunnen als een Latijn-Griekse humaniora. Niet het vak is beslissend maar of we erdoor geboeid zijn en er een bijzondere dimensie in vinden. Talloos zijn de jezuïeten die wiskundigen, biologen of musicologen zijn geworden. Wie zelf geboeid is en blijft lezen en vorsen roept spontaan de interesse van leerlingen op.

Toen we vorig jaar bij de “preteaching” beslisten dat elk vak aan bod zou komen in de schaarse uren dat er les kon gegeven worden en niet alleen wiskunde of Latijn, kregen we hierop kritiek. Nochtans was deze beslissing gefundeerd door de aloude traditie van de jezuïetenpedagogie en de overtuiging van Ignatius die ik net vertolkt heb: het is voor mij een relevant voorbeeld hoe inspiratie logischerwijze tot concrete beleidsdaden moet voeren. Zo niet, dan is die pedagogie alleen maar een lege doos!

 Kijken naar de wereld en engagement

Ignatius heeft in zijn leven vele gevaarlijke reizen ondernomen en trok zelfs door oorlogsgebied; hij kende de weelde van het diplomatieke leven en de bittere armoede van zo velen; hij was genoodzaakt geld te komen bedelen hier in Vlaanderen om zijn studies aan de Sorbonne te kunnen bekostigen. Hij was tegelijk een man van de wereld en een man van gebed, maar zijn horizon is altijd breed gebleven.

 

Als generale overste zit hij in Rome talloze teksten en brieven te schrijven terwijl zijn vrienden van het eerste uur dan in Brazilië, Ethiopië, Noord-Amerika of Japan hun leven wagen. Zijn goede vriend Franciscus Xaverius sterft aan de kust van China. De blik van de jonge orde is heel ruim. Ignatius zelf gaat ’s nachts het dak op om naar de sterren te kijken. Uit zijn dagboek vernemen we dat hij daar veel weent van ontroering. De blik op de sterren zal zijn aandacht altijd mee bepalen.

Ik vermeld dit omdat we hier een ander aspect van de ignatiaanse pedagogie aantreffen: een ruime en open kijk op de wereld. Een weerslag hiervan vinden we nog in het volgend citaat uit de Geestelijke Oefeningen:

De personen zien, groep na groep. Eerst die op het aardoppervlak in een zo grote verscheidenheid van kleding en gedrag : de een blank en de ander zwart, de een in vrede en de ander in oorlog, de een huilt en de ander lacht, de een is gezond, de ander ziek, de een wordt geboren en de ander sterft … Horen wat de personen op het aardoppervlak zeggen, hoe zij met elkaar spreken, hoe zij er maar op los vloeken … Kijken naar wat de personen op het aardoppervlak doen. Zij verwonden, doden, gaan naar de hel … (GO 106-107-108). 

In deze passage klinkt het intense leven van Ignatius door. Hij ziet alles nog voor ogen, de stemmen en de kreten klinken nog na. Toch is deze beschouwing geen vrijblijvende mijmering of terugblik. In de Geestelijke Oefeningen zal ze een oproep worden tot engagement en inzet. Uit contemplatie volgt altijd actie. Zo sticht Ignatius niet alleen colleges maar ook een opvanghuis voor prostituees in Rome en veel jezuïeten bezwijken bij het helpen van de pestlijders in de stad.

In de laatste decennia is die klemtoon op actie en inzet voor rechtvaardigheid alleen maar sterker geworden. Kantelmoment was de algemene vergadering in 1975 waarin aan alle jezuïeten en alle instituties van de orde – dus ook aan onze school – gevraagd werd om de inzet voor meer rechtvaardigheid tot het hart van hun werkzaamheden te maken. Pater Arrupe die toen algemene overste was, stelde dat de eerste prioriteit van de orde de zorg voor de vluchtelingen wereldwijd zou zijn. Dit mondde uit in de Jesuit Refugee Service. Het accent op de vluchtelingen in het vierde jaar en de sociale stages in het vijfde zijn hiervan echo’s op onze school, maar in feite kan elk vak bijdragen aan het ruim en breed houden van de horizon.

Een andere algemene overste, pater Kolvenbach, vatte de bedoeling van de colleges in drie woorden samen: competence, conscience en compassion. Competence is de vorming tot kennis en de vaardigheid om ze te gebruiken; conscience is de vorming van het oordeel en het geweten; compassion tenslotte is de vorming van het hart, in het bijzonder voor de zwaksten en de armsten. Het is een krachtige samenvatting van de hele ignatiaanse pedagogie maar ook een enorme uitdaging die een gebruikelijke kijk op onderwijs ver overstijgt.

Contemplatio ad amorem

De Geestelijke Oefeningen eindigen met een vraag om liefde. De vraag om de liefde te verkrijgen is het uiteindelijke doel van vier weken stil gebed. Wat baat immers al de rest als zij er niet is? Ik citeer voor de laatste keer uit de zogenaamde Beschouwing om tot de liefde te komen:

Ten eerste : de liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden. Ten tweede, de liefde bestaat in wederzijdse mededeling. Wie liefheeft geeft en deelt mee wat hij heeft aan wie hij liefheeft en zo ook omgekeerd. Heeft de een kennis, eer of rijkdom zo zal hij die geven aan wie ze niet heeft, en zo ook omgekeerd (zie GO 230-231).

 We kunnen over veel redetwisten en het oneens zijn, maar zolang dit verlangen bestaat om het goed voor te hebben met onze leerlingen, om ze nuchter lief te hebben, meer in daden dan in woorden, dan komt alles wel goed. Het is, net als in de Geestelijke Oefeningen, de laatste, de belangrijkste en misschien de enige toetssteen.
Dank u, beste ouders, voor uw groot geduld.

Guy Dalcq

Bewerking: Rita Vandevyvere en Wiggert Molenaar sj

Guy Dalcq is algemeen directeur van het Sint-Barbaracollege in Gent en fervent aanhanger van de ignatiaanse pedagogie. Hij werkte mee aan het boekje Ignatiaanse pedagogie in 10 bewegingen – de meest actuele hertaling van het hedendaags opvoedingsproject voor de jezuïetencolleges in Vlaanderen. Hij probeert ook de ouders van de leerlingen van het Gentse college te enthousiasmeren wat blijkt uit bovenstaande verkorte] versie van zijn toespraak voor de Moedervereniging van 22 september 2020. 
Dit artikel bouwt voort op een eerder artikel van dezelfde auteur uit 2014.

Van zijn hand ook in Cardoner  perspectief-en-doelstellingen-ignatiaans-onderwijs

Bekijk alle cardoner articles

Deel