Opvoeden volgens Ignatius.

Opvoeden volgens Ignatius.

door Guy Dalcq.

door Guy Dalcq.

De auteur is leraar Nederlands, Duits en godsdienst op het Sint-Barbaracollege te Gent en houdt zich intens bezig met de ignatiaanse pedagogie.  Hier spreekt een leraar tot zijn collega’s. Wat hij zegt is geen theorie, maar staat dicht bij de realiteit van de onderwijspraktijk. Dit artikel is gebaseerd op een voordracht gehouden voor leerkrachten van jezuïetencolleges.  In 2021 verscheen een toespraak tot ouders het college in Gent van dezelfde auteur, met verschillende elementen uit dit artikel van 2014.  

 Inleiding

Er zijn twee manieren om de ignatiaanse pedagogie te benaderen: ofwel vertrekken van wat we vandaag belangrijk vinden in onderwijs en opvoeding en vervolgens kijken of dat strookt met wat Ignatius van Loyola zegt; ofwel eerst kijken naar wat Ignatius over opvoeding te vertellen heeft en dat dan toetsen aan vandaag. Ik kies voor de tweede methode, omdat ik me liever op teksten baseer en omdat deze manier me ook objectiever lijkt. Dit sluit niet uit dat de andere methode even zinvol en nuttig zou kunnen zijn.

Bij de tweede manier van werken stoten we echter onmiddellijk op een vreemd probleem: Ignatius heeft helemaal geen teksten over pedagogie geschreven. Hij heeft tussen 1540 en 1556 wel veel colleges doen stichten, maar de eerste uitgewerkte teksten over jezuïetenpedagogie dateren van lang na zijn dood. Zoals zo vaak was er dus eerst een spirit, een inspiratie, en pas nadien een reflectie in teksten.

Voor dit merkwaardige feit zijn er twee redenen: ten eerste zijn de colleges ontstaan als een soort uitbreiding van de bijzondere opleiding voor jonge mensen die jezuïet wilden worden, en pas geleidelijk aan zijn deze “jezuïetenseminaries” zich gaan ontwikkelen tot de colleges die we vandaag kennen. De tweede reden is belangrijker en heb ik al vermeld: in het begin leidde men de concrete pedagogie gewoon af uit de spiritualiteit van de stichter en uit de zogenaamde Modus parisiensis, de opleidingsmethode die Ignatius en zijn eerste gezellen in Parijs hadden leren kennen. Pas op het einde van de zestiende eeuw, in de zogenaamde Ratio studiorum, werd de initiële inspiratie neergeschreven. Deze tekst is echter al een hertaling vanuit een andere tijd. Nadien zal elke tijd opnieuw de inspiratie van het begin opzoeken en ze naar de eigen tijd vertalen.

Conclusie van deze inleiding: als we willen weten wat opvoeden volgens Ignatius inhoudt, moeten we noodgedwongen terugkeren naar de teksten over zijn concrete leven en over zijn spiritualiteit. Dat is de opzet van dit artikel.

 

1. Ignatiaanse pedagogie en de Geestelijke Oefeningen

Zowat vijfendertig jaar geleden las ik een in mijn ogen zeer helder en inspirerend boek over het onderwerp dat ons hier bezighoudt: La pédagogie des jésuites, van de Franse jezuïet François Charmot. Het boek dateert al van 1942 en is dus midden in de oorlog geschreven. Sindsdien heb ik het jezuïetenonderwijs altijd vanuit zijn optiek verstaan, en dit artikel is helemaal schatplichtig aan deze lectuur.

Charmot stelt dat de kern – het geheim als u wil – van het jezuïetenonderwijs alleen begrepen kan worden als een parallel met de Geestelijke Oefeningen. Het boekje van de Geestelijke Oefeningen kan en dient ook gelezen te worden als de gestileerde en geordende neerslag van een turbulent leven. Ook bij Ignatius gaat het leven vooraf aan een schriftelijke neerslag.

Ignatius heeft lang gevochten om tot een geestelijke rust te komen. Oorspronkelijk had deze gepassioneerde Bask een militaire carrière voor ogen. Zijn ambitie blijkt ook uit het feit dat hij verliefd was op niemand minder dan de Spaanse kroonprinses. Bij een gevecht te Pamplona wordt een van zijn benen door een kanonskogel verbrijzeld en wordt hij naar zijn geboorteplaats getransporteerd. In de lange maanden van convalescentie begint hij na te denken over de  gevoelens die hem beheersen. In Manresa, niet ver van Barcelona, zal hij maanden doorbrengen in gebed en boetedoening. Hij kent er hoogten en laagten en begint zijn gevoelsbewegingen te noteren. Jaren later, als spiritueel volwassen mens, probeert hij al die ervaringen te objectiveren, zodat ze ook voor anderen nuttig kunnen zijn. Dat heeft dan uiteindelijk tot het boekje van de Geestelijke Oefeningen geleid, dat de kern van de jezuïetenspiritualiteit bevat.

Charmot stelt dus dat we in de eerste plaats bij dit boekje moeten te rade gaan, als we de bron van de ignatiaanse pedagogie willen vatten. Hij trekt dan ook een parallel tussen enerzijds de retraitebegeleider en de leerkracht, en anderzijds tussen de retraitant en de leerling – maar vooral stelt hij dat voor Ignatius de belangrijkste persoon in de retraite een derde persoon is: God zelf. Deze parallel is volgens pater Charmot het uitgangspunt, hét fundament van een opvoeding volgens Ignatius. Het gaat uiteraard om een parallel of een analogie, niet om een gelijkschakeling. Ik geef een eerste citaat uit de Geestelijke Oefeningen om dit te verduidelijken.

Wie aan een ander de methode en volgorde voorhoudt om te overwegen of tot beschouwing te komen, zal van die beschouwing of overweging de geschiedenis getrouw navertellen en slechts met een korte, bondige uitleg de punten doornemen. Want wie de beschouwing ingaat met de waarheidsgetrouwe geschiedenis als grondslag, en vervolgens zélf overdenkt en overlegt, en aldus iets vindt waardoor hij de geschiedenis beter begrijpt of aanvoelt, (…) zal meer smaak en geestelijke vrucht vinden dan wanneer de zin van de geschiedenis uitvoerig wordt verklaard door wie de oefeningen geeft. Want niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar wel het innerlijk voelen en smaken. (GO 2)

 Dit citaat is typerend voor de hele Geestelijke Oefeningen. Het maakt vooreerst duidelijk dat het gesprek van de retraitant met God centraal staat. Het gaat dus niet om lange uiteenzettingen of preken van de retraitebegeleider. In modern onderwijsjargon zou men deze benadering “begeleid zelfstandig leren” kunnen noemen, want dat zijn de Geestelijke Oefeningen in feite.

Een voorbeeld om dit te illustreren. Ooit zat bij ons op school een leerling die van het Chinese vasteland afkomstig was. In zijn eerste overhoring godsdienst antwoordde hij met twee regels, terwijl alle andere leerlingen twee bladzijden neerpenden. Toen ik hem daarop wees, bekende hij me dat in het land waar hij vandaan kwam op het antwoordblad slechts weinig ruimte was om te antwoorden. “We moesten alleen proberen te weten wat voor de leraar het juiste antwoord was, maar hier in Vlaanderen zijn de vragen kort en de antwoorden lang en ik krijg steeds meer de indruk dat de leraar wil weten wat ik er zélf van vind. Dat is voor mij een zeer grote aanpassing.”

Jezuïetenonderwijs kan dus nooit ideologisch zijn. De leerkrachten zijn er vooral om de leerlingen aan het werk te zetten en tot reflectie uit te nodigen. Wat leerlingen zélf doen en bedenken, onthouden ze langer en beklijft langer. Vandaar het belang van verhandelingen, toneelvoorstellingen of eigen wetenschappelijke scripties.

Een tweede les die we uit hetzelfde citaat kunnen trekken is dat het Ignatius in de eerste plaats te doen is om innerlijk voelen en smaken, meer dan alleen maar om veel weten. Wijlen pater Vanderghote stelde het ooit zo: “We moeten deleerlingen geen indigestie geven, maar wel honger en smaak.” In de Spaanse grondtekst van de Oefeningen staat hier het werkwoord gustar, waar ons Vlaamse “goesting” van afgeleid is. Goesting geven is het doel, en niet het verzadigen. Men zou dit vandaag “intrinsieke motivatie” noemen, die de louter uiterlijke motivatie van punten of diploma’s overstijgt. Ik besef wel dat we dit uitgangspunt in onze huidige kennismaatschappij moeten relativeren, maar het blijft ongemeen belangrijk: interesse oproepen en ze niet in de kiem smoren.

Een ander voorbeeld uit de lespraktijk: mijn vroegere poësisleraar, pater Verschaffel, gaf ons de opdracht een bladzijde uit Vergilius helemaal vrij te vertalen in een eigen poëzievorm. Ik was een doorsneeleerling en de dagelijkse vertalingen Latijn volbracht ik min of meer mechanisch, zonder veel enthousiasme of nauwkeurigheid. Dat weekend echter heb ik me helemaal aan die vrije vertaling gewijd en de leerkracht kon die poging appreciëren. Mijn resultaten voor het vak Latijn waren op het einde van het schooljaar beduidend beter. Ik had de smaak eindelijk te pakken.

Een laatste gevolgtrekking uit dit citaat: wij hoeven geen “atlasmannetjes” te zijn, die het hele gewicht van de opvoeding moeten torsen. Er is immers die derde persoon, aan wie iedereen een eigen naam kan geven. Het belangrijkste gebeurt buiten ons om. “Het zaad ontkiemt terwijl de boer slaapt”, staat in het evangelie, en dat is maar goed zo. De pedagogie van Ignatius is dankzij die niet manipuleerbare derde persoon geen maakbaarheidspedagogie, zoals in een ideologisch onderwijsproject. De maakbaarheidsgedachte, de gedachte – de illusie – dat wij alles zouden controleren, of erger nog dat we alles zouden moeten controleren en kneden, die gedachte die vandaag overal lijkt in te sluipen, is Ignatius vreemd. Het is immers het gesprek met die derde persoon waar het om draait, en wat er in dat gesprek gebeurt ontglipt ons. Iedereen die kinderen opvoedt weet dat. We kunnen ons best doen, maar wat kinderen worden hebben we nooit echt in de hand. Daarom denk ik wel eens dat de speelplaats de meest onderschatte plaats van de school is, en daarom hebben internen een sterkere herinnering aan hun internaat dan aan de lesuren. Wij kunnen aanzetten geven tot het gesprek, maar we hebben het gelukkig niet in de hand.  Een Hongaarse jezuïet formuleerde het ooit zo: “Handel altijd zo alsof alles van jou afhangt, maar handel altijd tegelijk ook zo alsof alles van God afhangt.”  

 

2. Fundamentele voorwaarde: vertrouwen

Om een tweede aspect van de ignatiaanse pedagogie aan te snijden vertrek ik opnieuw van een citaat uit de Geestelijke Oefeningen:

 Vooronderstelling: Tot grotere hulp en vooruitgang van wie de geestelijke oefeningen geeft en van wie ze krijgt, dient men van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste goed te begrijpen dan ze te veroordelen. (GO 22)

Ignatius noemt dit de vooronderstelling van de hele Geestelijke Oefeningen. Meer nog: het is de énige voorwaarde die hij neerschrijft om aan de Geestelijke Oefeningen te beginnen. Toegepast op de grondhouding van de opvoeder of leerkracht: vertrek niet vanuit wantrouwen, maar vanuit vertrouwen. Vertrouw de klas en de leerling die voor je staat. Geef hun eerst zélf respect en vertrouwen, nog voor ze de kans krijgen je dit respect en vertrouwen terug te geven. Dit is niet zo vanzelfsprekend als het kan lijken. Ik geef enkele tegenvoorbeelden.

Een vriend die bij een bank werkt, vertelde me dat hij alweer een bijscholing had gevolgd. Toen ik hem vroeg wat hij had bijgeleerd, antwoordde hij me laconiek: dat hij iedereen moest wantrouwen. “We moeten alles dubbel checken en alles bewijzen.” – “Levert dit tijdwinst op?” vroeg ik hem. “Neen, integendeel, alles bewijzen en controleren kost veel tijd. De sfeer onder de collega’s is er niet op verbeterd en zij die er de kantjes van af liepen, hebben zich snel aangepast en doen dat nu nog.”

Net voor ik mijn eerste les zou geven, gaf een oudere pater me de goedbedoelde raad om vooral voor Kerstmis niet te lachen. “Anders ondergraaf je je gezag.” Ik denk er vandaag anders over en heb zijn raad maar een paar dagen volgehouden.

Alle vormen van chantage (bv. dreigen met straf of herexamens) of overijverige controles hebben doorgaans een omgekeerd effect. De eventuele voordelen wegen niet op tegen de grote nadelen. In moderne termen kan men dit initiële vertrouwen de bedrijfscultuur van de ignatiaanse pedagogie noemen, zowel vanwege de leerkrachten ten overstaan van de leerlingen als vanwege de directie ten overstaan van de leerkrachten. Zo heb ik dat alvast jarenlang mogen ervaren, in het besef dat dit niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt.

Ignatius stelt dus voor om van vertrouwen uit te gaan tot desnoods het bewijs van het tegendeel. Respect en vertrouwen zijn een cadeau dat in het slechtste geval alleen maar kan beschaamd worden. Natuurlijk moet het vertrouwen aangepast zijn aan de leeftijd, maar het principe geldt vanaf de jongste leeftijd en het gevolg is dat men bijna altijd dat respect en dat vertrouwen terugkrijgt. In die sfeer zijn leerlingen echt wel in staat om hun verantwoordelijkheid op te nemen.

 

3. Cura personalis

Het derde aspect van de ignatiaanse pedagogie vind ik persoonlijk het belangrijkste. In de traditie heeft men dit de cura personalis genoemd: de zorg voor elke individuele leerling. De band met de Geestelijke Oefeningen is duidelijk: voor elke retraitant is er een begeleider, die enerzijds nabij is om te luisteren en te spreken, maar anderzijds ook op afstand blijft, omdat het niet om hem gaat maar om het gebed. Eerst een kort citaat om de gezonde graad van afstand die Ignatius voor ogen staat, te illustreren:

Wie de oefeningen geeft, moet niet naar één kant afwijken of neigen, maar als de wijzer van een weegschaal in het midden blijven. Hij moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer. (GO 15)

De afstand – die ook deel uitmaakt van de cura personalis – heeft voor Ignatius een duidelijke reden: we beogen geen kopieën of maakbare producten. De begeleider mag geen keuze opdringen of aanpraten. De enorme verscheidenheid van oud-leerlingen, maar ook van jezuïeten vindt allicht hier haar bron. Ignatius voegt nog iets toe als hij het over de begeleider heeft:

 

Wanneer wie de oefeningen geeft ziet dat wie de oefeningen krijgt in troosteloosheid raakt of bekoord wordt, zal hij zich niet hard en bars tonen maar zacht en vriendelijk. Hij zal hem moed en kracht geven om verder te gaan en de listen van de vijand van de menselijke natuur voor hem blootleggen, zodat hij hem voorbereidt en toerust voor de komende vertroosting. (GO 7)

“Zacht en vriendelijk” zijn hier de sleutelwoorden. Ik ben er niet zeker van dat in de vijf eeuwen van jezuïetencolleges dit altijd in het bewustzijn van de opvoeders heeft geleefd, maar het staat er wel. Dit is het tegengestelde van hardvochtigheid of brutaliteit.

Het gaat alweer om een bedrijfscultuur. Een cultuur zonder cynisme; zelfs al zouden we kunnen denken dat cynisme een efficiënter middel tot een hoger doel kan zijn – wat ik betwijfel – dan nog moeten we beseffen dat het niet strookt met de cultuur die Ignatius voor ogen staat. In mijn eigen schooltijd heb ik dat cynisme af en toe wel ervaren: het lachen om fouten of het uitlachen van anderen. In sommige lessen was de angst in de klas te snijden en tot vandaag ken ik exact de dagen en lesuren die ik daarom haatte als de pest. Ik heb bij die minderheid van leerkrachten zeker leren werken en presteren, maar intrinsieke motivatie heeft het me niet gebracht. Ignatius was vaak zeer ernstig, maar nooit cynisch.

Een ander aspect van dit gegeven gaat over de troosteloosheid die een leerling kan overkomen. Ik denk terug aan de dag waarop de mama van een leerling begraven werd. Cura personalis is o.a. een discrete maar echte aanwezigheid op zulke momenten. Het is naar best vermogen aandacht hebben voor elke leerling, want elke leerling die de klas binnenkomt brengt een levensverhaal mee, een zieke vader of moeder, een persoonlijke pijn of spanning, een ongeluk dat men onderweg zag, of gewoon het hondje of katje dat vandaag een spuitje zal krijgen. Gelukkig behoren tot dat levensverhaal ook veel gelukkige momenten. Over zowat alle aspecten van de ignatiaanse pedagogie kan geredetwist worden, maar zonder een poging tot cura personalis is het schoolproject dood en begraven.

In deze optiek past ook de begeleiding van zwakkere leerlingen. De hoofdtoon van deze evolutie is positief en ze is een uiting van de cura personalis. Ik alvast zou niet graag teruggaan naar andere tijden, waarin iedereen door dezelfde filter moest.

 

4. Grootmoedigheid en magis

Een volgend thema in de ignatiaanse pedagogie staat bekend onder de naam magis, wat “meer” betekent. Tegenover de zachtheid en vriendelijkheid van de leerkracht of opvoeder plaatst Ignatius een ander aspect dat hij de grootmoedigheid van de leerling noemt, want Ignatius koestert wel degelijk grote verwachtingen.

Voor wie de geestelijke oefeningen doet, is het zeer bevorderlijk ze te beginnen met een groot en vrijgevig hart voor zijn Schepper en Heer. (GO 5)

De hoop en de verwachtingen van Ignatius zijn zeer groot en ook elders blijkt zijn afkeer van lauwheid. Het leven had zijn ambitie een totaal andere richting gegeven, maar de ambitie zelf was ongebroken. In de eerste plaats had Ignatius met die verwachting een religieuze bedoeling: hij beschouwde het werk van mensen als een lof van God, de Schepper en Heer zoals hij hem noemde. Ad maiorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God, zoals nu nog altijd op de proefwerkbladen staat. Zelf houd ik meer van deze formule dan van het loutere woordje magis, want zonder dit complement, zonder die religieuze aanvulling, vergeet men al snel om wélk “meer” het gaat. De weg is dan snel vrij voor loutere carrièreplanning of financiële ambitie. Als men daarentegen de héle formule opschrijft, kan men ervoor of ertegen zijn, maar dan weet men tenminste waar het op slaat.

Achter deze grote verwachting schuilt m.i. ook een correct psychologisch inzicht, namelijk dat het van meer respect en vertrouwen getuigt wanneer men veel van iemand verwacht of verhoopt dan wanneer men eigenlijk niets van hem verwacht. Men respecteert iemand niet als men geen verwachtingen koestert. Mensen, leerkrachten, leerlingen onder-vragen of onderschatten is vaak zelfs erger dan ze te overvragen of te overschatten, zowel menselijk als op studiegebied. Leerlingen gedragen zich naar het verwachtingspatroon dat de leerkracht uitdrukt of uitstraalt. Als ze voelen dat wij weinig verwachten, gaan ze vanzelf ook minder geven.

Weerom een paar voorbeelden. Voor onze laatste sportdag waren de leerlingen van mijn klas niet echt enthousiast. Ze hadden op een andere sport en een andere locatie gehoopt. De jonge sportmonitor had op die druilerige dag dan ook geen gemakkelijke taak. Maar hij deed het fantastisch. Hij negeerde de afremmanoeuvres van de leerlingen en vloog er onmiddellijk in met een zeer actieve rugbyinitiatie. Hij had mijn klas prima uitgedaagd en na twee uren waren ze in een moment van overmoed bereid om een rugbyploeg te vormen. Opvoeden is ook uitdagen.

Uit een recente studie van de Christelijke Mutualiteit blijkt dat meer mensen lijden aan een gebrek aan uitdaging dan aan pure stress. De mutualiteit bekent dat ze dit resultaat van de studie niet verwacht had. Mensen kunnen geestelijk ziek worden als hun talenten en hun  aanleg niet worden aangesproken en uitgedaagd.

In de krant stond een artikel over een enquête bij universiteitsstudenten waarin naar hun bevindingen over hun professoren werd gepeild. Men stelde vast dat niet de strengste professoren het slechtst werden gequoteerd, maar wel de professoren die door te eenvoudige cursussen hun desinteresse voor hun studenten bewezen.

Wat Ignatius met magis bedoelde, heeft m.a.w. een gezond psychologisch fundament. De vriendelijkheid en de aanmoedigingen van de cura personalis kunnen best samengaan met de grote verwachtingen en uitdagingen ten opzichte van onze leerlingen. Het zijn de twee zijden van eenzelfde medaille.

In onze huidige maatschappij kan deze ambitie gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden. Sommigen huiveren immers voor de verschillen die deze verwachtingen met zich mee kunnen brengen. Ze verwarren dan snel verschil met discriminatie, wat iets heel anders is. Voor Ignatius was “verschil” vanzelfsprekend en positief. Verschillende talenten moesten verschillend gestimuleerd worden. Totale gelijkschakeling is nefast voor iedereen. Als in Vlaanderen iedereen die zijn hoofd boven de haag uitsteekt onmiddellijk wordt kaalgeschoren, zal dit niet tot groei maar alleen tot nivellering leiden.

Het magis is zo essentieel dat we niet blind mogen worden voor de reële valkuilen ervan. De eerste valkuil is die van de vergelijking en de interne concurrentie. Men gaat dan de ambitie afmeten aan de studierichting die iemand aankan of aan diens plaats binnen de klas. Dat zegt echter vaak meer over het begintalent waarover iemand beschikt dan over de inspanningen die hij heeft geleverd. Niet voor niets hebben we de plaatsen in het rapport of bij de proclamatie afgeschaft. Ze gaven inderdaad een vertekend beeld.

Een tweede valkuil is de overspannen verwachting of een gevoel van constante ontevredenheid die een slecht begrepen magis met zich mee kan brengen. Het is immers nooit genoeg. Zo vertrouwde een oud-leerling me eens toe: “Ik heb een goede baan en een gelukkig gezin. Toch beukt dat woordje magis nog steeds in mijn hoofd. Het heeft me vaker moedeloos gemaakt dan moed gegeven.”

Een derde valkuil is de meetbaarheid van het magis. Ik bedoel de idee dat alleen studieresultaten tellen, d.w.z. de intellectuele resultaten. Toen ik onlangs vernam dat een oud-leerling en zijn vrouw bereid waren om hun pasgeboren kindje dat aan het syndroom van Down lijdt, toch te laten geboren worden en liefdevol op te voeden, vertelde dit me meer over magis dan de schitterende studieresultaten van dezelfde oud-leerling, die voor wiskunde altijd de eerste van zijn jaar was. Magis is belangrijk, maar wélk magis?

 

  1. Fundamenteel optimisme en dankbaarheid

Tot nu toe hebben we een paar fundamentele aspecten van de pedagogie van Ignatius aangesneden: onderwijs mag niet toegeven aan de maakbaarheidsidee, kwaliteit en smaak acht Ignatius belangrijker dan de loutere hoeveelheid leerstof, het fundamentele vertrouwen in de relatie tussen opvoeder en leerling, het belang van de cura personalis, het aanmoedigen én het uitdagen van de leerlingen. Vanuit de Geestelijke Oefeningen had ik graag nog wat andere bijkomende accenten gelegd.

Een eerste accent is het optimisme. Ignatius was van nature geen optimist. Hij was begaafd en ambitieus, maar geenszins een optimist. In zijn jeugd moet hij een ernstige misdaad hebben gepleegd, waardoor hij gebukt ging onder een verpletterend schuldgevoel. Toen hij na zijn bekering in het dorp Manresa verbleef, overdreef hij in zijn boetedoeningen en vasten. Hij liet zijn haren en zijn nagels groeien, zag er onverzorgd en zelfs grotesk uit. De ernst en de angst stonden in zijn gezicht gebeiteld. Meer nog, door gewetensangsten was hij zo terneergeslagen dat hij moest vechten tegen de idee van zelfmoord. Het duurde maanden vooraleer hij durfde te aanvaarden dat God anders naar hem keek dan hijzelf of andere mensen dat deden. Uit dit existentiële besef welde er dan een blijdschap op die hem nooit meer zou loslaten. Die bevrijdende blijdschap moet zo wervend geweest zijn dat ze een aantal jaren later tot de stichting van de jezuïetenorde heeft geleid.

Ignatius was allicht van nature geen “optimist”, maar toch is blijdschap een wezenstrek van de Geestelijke Oefeningen geworden. Nogmaals een citaat:

 Het is God en zijn engelen eigen om in hun bewegingen waarachtige blijdschap en geestelijke vreugde te geven, waarbij zij alle droefheid en verwarring die de vijand veroorzaakt wegnemen. De vijand is het eigen om te vechten tegen die blijdschap en geestelijke vertroosting door schijnredenen, spitsvondigheden en aanhoudende misleidingen. (GO 329)

 Dit citaat is illustratief voor de lange reeks van richtlijnen die Ignatius neerschrijft voor het onderscheiden van de verschillende geesten of gemoedsbewegingen. De blijdschap is voor hem dé toetssteen geworden. Ik kan hier niet uitweiden over de onderscheiding der geesten – nochtans een kernstuk van de Geestelijke Oefeningen – maar de boodschap is duidelijk: de beginnende orde en dus ook de colleges worden gekenmerkt door een wervend enthousiasme en door blijdschap.

Natuurlijk verlangen onze leerlingen dat wij als leerkrachten correct en inhoudelijk voorbereid zijn, maar wervend is dit alles pas als we erin slagen om gewoon goedgezind de klas binnen te komen, als we erin slagen enthousiast te zijn, als we ook eens kunnen lachen, als we zeer veel geduld hebben, als we humor hebben en dingen kunnen relativeren, ook onszelf en ons vak.

Natuurlijk zijn er massa’s redenen om niet opgewekt te zijn: het volstaat om naar het ochtendnieuws te luisteren of de drama’s uit de verre of nabije omgeving op te vangen. We kunnen duizend redenen aanhalen om niet optimistisch te zijn, maar dit baat niet: zolang we als Atlasmannetjes rondlopen, zullen onze redeneringen weinig zoden aan de dijk brengen.

Blijdschap, dankbaarheid, zelfrelativering, geduld en enthousiasme – daar waar ze passend zijn – maken veel meer energie los dan eindeloos moraliseren en problematiseren, hoe gerechtvaardigd die problematisering ook mag zijn. Als we alleen maar goed doen uit morele overtuiging, houden we dit nooit uit en lopen we het gevaar te verzuren. De verzuringsgraad van onze maatschappij is al hoog genoeg. Wie opgewekt en dankbaar is, kan langer vrijgevig zijn dan wie dat niet is.

In verband met het sociaal project op onze school vroeg ik eens aan een oude dame in een bejaardentehuis wat ze het meest apprecieerde in de hulp van onze leerlingen. Ze antwoordde onmiddellijk: “Dat ze met een glimlach binnenkomen.”

 

6. Orde en regelmaat

Als Ignatius als een vernieuwde mens uit Manresa vertrekt, maakt hij eerst een avontuurlijke tocht naar het Heilig Land, dat toen al een haard van conflicten was. Omdat hij nog altijd veel te voortvarend is, wordt hij evenwel kordaat verzocht het land te verlaten. Zo keert hij naar Spanje terug. Hij maakt er op veel mensen indruk en velen zoeken hem op om geestelijke raad te vragen. Hij heeft echter nog geen theologie gestudeerd en de waakzame inquisitie is van oordeel dat iemand zonder studies geen geestelijke raad mag geven. De inquisitie sluit hem op in de gevangenis van Salamanca. Hij moet zich verantwoorden voor een keur van dominicanen en zal maar vrijkomen als hij belooft te studeren alvorens over geestelijke zaken te spreken. Ignatius gehoorzaamt, maar beseft dat het nog een lange weg wordt, want hij heeft nooit Latijn geleerd en zonder Latijn kon men geen theologie studeren. Als dertigjarige gaat hij dus op de schoolbanken zitten om met twaalfjarigen Latijnse woordjes en de beginselen van de grammatica te leren. Als hij dan ’s avonds moet studeren, doet hij een merkwaardige vaststelling: telkens als hij wil gaan studeren, krijgt hij zoveel geestelijke vertroosting dat hij niet meer kan studeren. Uiteindelijk doorziet en ontmaskert hij de kwade geest en zet hij alle geestelijke vertroosting opzij om zich helemaal op zijn studie toe te leggen. Niet zonder humor beschrijft Ignatius deze boeiende tijd in zijn autobiografie, Het verhaal van de pelgrim.

Deze anekdote wijst op een ander aspect van Ignatius’ spiritualiteit, namelijk de grote nuchterheid. Als er moet gestudeerd worden, plaatst Ignatius alle spirituele troost tussen haakjes. Een weerslag van deze nuchterheid vinden we alweer in de Geestelijke Oefeningen. Ignatius vraagt er aan de retraitant vier tot vijf uur per dag in afzondering te bidden, gedurende dertig dagen. Laten we ons daarover geen illusies maken: de meeste van deze uren zijn heel lang en verlopen zonder noemenswaardige vertroosting. Vaak kijkt men stiekem op zijn horloge of krijgt men de neiging op te staan om iets leukers of nuttigers te doen. Daarover schrijft Ignatius:

Wie de oefeningen geeft moet hem die ze krijgt er uitdrukkelijk op wijzen het uur vol te houden in elk van de vijf oefeningen of beschouwingen die elke dag gedaan worden. Het is namelijk belangrijk dat hij innerlijk vrede vindt bij de gedachte een vol uur besteed te hebben aan de oefening, en zelfs eerder meer dan minder. (GO 12)

Dit is de nuchtere, wat voluntaristische Ignatius pur sang. Hij heeft een gezonde huiver voor euforie of loutere emotionaliteit. De studie, de herhaling, de oefeningen hebben een waarde op zich. De echte of vermeende saaiheid ervan is secundair en niet beslissend.

Voor ons leerkrachten trek ik hieruit drie conclusies. Vooreerst moeten we natuurlijk proberen de lessen boeiend te maken en de leerstof zo enthousiast mogelijk over te brengen, maar zonder inspanning vanwege de leerlingen lukt niets, en deze inspanning kan best wel eens saai en repetitief zijn.

Dit betekent vervolgens dat we geen entertainers moeten worden, maar wel leraren blijven die gerechtvaardigde eisen stellen en een nuchtere inspanning vragen van de  leerlingen. Intuïtief weten de leerlingen dat ook wel: post factum vinden ze een uur spraakkunstoefeningen soms beter dan het zoveelste klasgesprek. Uiteindelijk zijn ze op school om bij te leren.

Tenslotte – en ik bespaar u even de vele citaten uit de Geestelijke Oefeningen hierover – is er voor dit alles een kader nodig, een studiekader, waartoe ook stilte en gezag behoren. De uiterlijke vormen zullen in elke tijd verschillen, maar een veilig kader is nodig. Dat uit zich in vaste rituelen, zoals het rechtop staan bij het begin van een les, of in een voorspelbare regelmaat van overhoringen. Mooie prestaties of piekmomenten zijn maar mogelijk als er vele stille uren zijn van doodgewone oefeningen.

Ik laat nogmaals pater Vanderghote aan het woord:

Jongeren gedijen niet zonder een omkadering, een structuur, en dat hoort evengoed bij hun natuur. Onbewust – en bij de verstandigsten bewust – vragen ze om een dosis discipline, geordend studeren, tuchtvol gedrag, gelijkmoedige, niet te toegeeflijke meesters, die te vertrouwen zijn. Ik vergelijk dat met iets wat ik dagelijks ondervind. Als ik ben weggezakt in een diepe fauteuil, kom ik maar moeilijk overeind. Ik kan me niet afzetten tegen die zachte, meegevende zitting. Geef me maar een stoel en ik veer zo recht: ik kan me afduwen tegen een harde plank onder mij.

Pater Vanderghote zelf werkte overigens vaak staande aan een hoge lessenaar. Mij komt hier een van mijn oude schoolmeesters voor de geest, meester Vanderstaeten. Hij was titularis van het zesde jaar van de basisschool. Hij stond bekend als een strenge, wat saaie man, grijzend en met een eeuwige hoed op de speelplaats. Lente 1968 – toeval? – troepten we samen na de speeltijd om de avondstudie te beginnen, maar een van de meesters vatte het idee op dat we zelf mochten kiezen bij welke meester we de studie zouden volgen. De meesten gingen bij de populaire meester staan, en meester Vanderstraeten had ocharmen maar drie leerlingen voor zich in de rij. Ik voel me nog twijfelen, en misschien uit medelijden ging ik uiteindelijk bij hem staan. Zijn studie was geordend en stil. Ik hoor nog het eindeloze denderen van de treinen van de Brusselse Noord-Zuidas. Als we klaar waren met ons werk, fleurde meester Vanderstraeten op. Hij opende zijn zorgvuldig samengestelde klasbibliotheek en gaf ieder van ons – na een kort gesprek – een boek om stil te lezen. Wat ik dat jaar mocht lezen: Arendsoog, De bende van vier, Pim Pandoer, De rode hand… Mijn liefde voor boeken is allicht daar ontstaan, in die stille, wat saai ogende klas. Mijn late dank aan deze toegewijde meester, voor wie discipline en vreugde mekaar niet uitsloten.

 

7. God vinden in alle dingen

 Toen Ignatius de eerste algemeen overste van de jezuïetenorde werd, stond hem nog geen specifiek werkterrein voor ogen. De jezuïeten zijn niet aan één apostolaat gebonden, ook niet aan het onderwijs, ook al lopen er jaarlijks miljoenen leerlingen of studenten school bij een instelling van de orde. Deze verscheidenheid is te verklaren door een beslissende geestelijke ervaring van Ignatius.

Toen hij aan de oevers van de Cardoner aan het wandelen was, het riviertje dat langs het Catalaanse dorpje Manresa stroomt – op het einde van zijn verblijf daar – werd hij geestelijk doordrongen van het besef dat alles wat bestaat een schepping van God is. Deze ervaring, die als het visioen van de Cardoner bekend staat, zal zijn verdere spiritualiteit en dus ook de colleges bepalen. Bij de stichting van de orde besliste Ignatius dat de jezuïeten geen koorgebed zouden hebben – zij waren daarin de eersten – maar dat heel de wereld voor hen een plaats van gebed zou zijn. Hij besliste ook dat ze in huizen zouden wonen en niet in kloosters of abdijen, en tenslotte dat elke jezuïet helemaal in de wereld moet staan. Hij moet “zijn kloostercel in zijn hart dragen”, stelt Ignatius. “Contemplatief zijn in de actie” heet dat, midden in de wereld en niet op een idyllisch, afgelegen plekje met gelijkgestemden. Dat kan natuurlijk alleen als er veel en in stilte wordt gebeden.

Voor de jonge colleges, die met tientallen gesticht werden, betekende dit onder andere dat élk vak, élk onderwerp een vindplaats van God kon zijn, en dus niet alleen de zogenaamd spirituele vakken. Naar vandaag vertaald wil dit zeggen dat alle vormen van humaniora mogelijk zijn: op zichzelf beschouwd is geen enkel vak belangrijker dan een ander. Radicaal gesteld: een humaniora Muziek en Sport kan evengoed als een Latijns-Griekse humaniora. Niet het vak is immers beslissend, maar de manier waarop we ernaar kijken en ermee omgaan. Talloos zijn de jezuïeten die wiskundige, bioloog, fysicus, musicoloog of fabrieksarbeider zijn geworden. Voorwaarde is slechts dat men door het eigen vak- of leefgebied geboeid wordt en er een bijzondere dimensie in vindt. Wie zelf geboeid is en dus blijft lezen en vorsen – of het nu gaat om boeken lezen of paddenstoelen zoeken in de ochtendnevel – roept spontaan de interesse van leerlingen op. De beste bijscholing is de eigen lectuur, het zelf geboeid blijven door zijn of haar vak. Vreemd dat deze essentiële bijscholing op hoger niveau vaak genegeerd wordt. Zelf geboeid zijn is nochtans het beste cadeau aan onze leerlingen, wat ze intuïtief ook goed aanvoelen.

Voor dit aspect geef ik een kort citaat uit de Geestelijke Oefeningen, dat bekend is geworden als het “God vinden in alle dingen”:

Kijken hoe God woont in de schepselen: in de elementen…, in de planten…, in de dieren…, in de mensen…, en zo ook in mij… (GO 235)

 

8. Kijken naar de wereld en engagement

Ignatius heeft in zijn leven vele watertjes doorzwommen. Hij heeft gevaarlijke reizen ondernomen en is door oorlogsgebied getrokken. Hij kende de weelde van het diplomatieke leven en de bittere armoede van zo velen. Hij was genoodzaakt geld te komen bedelen in het rijke Vlaanderen, om zijn studies aan de vermaarde Parijse universiteit te kunnen bekostigen. Hij was tegelijk een man van de wereld en een man van gebed en zijn horizon is altijd breed gebleven.

Als generaal overste is hij aan tafel en stoel gekluisterd. Hij schrijft talloze teksten en brieven, terwijl zijn vrienden van het eerste uur in Brazilië, Ethiopië, Noord-Amerika of Japan hun leven wagen. Zijn vriend Franciscus Xaverius sterft aan de kust van China. De blik van de jonge orde is heel ruim. Ignatius zelf gaat ’s nachts op het dakterras van zijn huis zitten om naar de sterren te kijken. Uit de delen van zijn dagboek die ons bewaard zijn gebleven, vernemen we dat hij daar vooral heel veel weent van ontroering. Het dak van zijn huis met uitzicht op de sterren zal zijn lievelingsplek blijven.

Ik vermeld dit omdat we hier een ander aspect van de ignatiaanse pedagogie aantreffen: een ruime en open kijk op de wereld. Een weerslag hiervan vinden we in het volgende citaat uit de Geestelijke Oefeningen:

 De personen zien, groep na groep. Eerst die op het aardoppervlak in een zo grote verscheidenheid van kleding en gedrag: de een blank en de ander zwart, de een in vrede en de ander in oorlog, de een huilt en de ander lacht, de een is gezond, de ander ziek, de een wordt geboren en de ander sterft… Horen wat de personen op het aardoppervlak zeggen, hoe zij met elkaar spreken, hoe zij er maar op los vloeken… Kijken naar wat de personen op het aardoppervlak doen. Zij verwonden, doden, gaan naar de hel… (GO 106-107) 

In deze passage klinkt nog het intense leven van Ignatius zelf door. Hij ziet alles nog voor zijn ogen, de stemmen en de kreten klinken nog na. Toch is deze beschouwing geen vrijblijvende mijmering of terugblik. In de Geestelijke Oefeningen wordt ze een oproep tot engagement. Uit contemplatie volgt altijd actie. Zo sticht Ignatius niet alleen colleges, maar ook een opvanghuis voor prostituees in Rome, het Martahuis, en veel jonge jezuïeten bezwijken bij het helpen van de pestlijders in de stad.

In de laatste decennia is die klemtoon op actie en inzet voor rechtvaardigheid alleen maar sterker geworden. Kantelmoment was de Algemene Vergadering in 1975, waarin aan alle jezuïeten en alle instellingen van de orde – dus ook aan onze colleges – gevraagd werd de verkondiging van het geloof en de inzet voor meer rechtvaardigheid met mekaar te verbinden. Pater Arrupe, een vorige algemeen overste en net als Ignatius een Bask, werd getroffen door het lijden van de talrijke vluchtelingen wereldwijd en stichtte de Jesuit Refugee Service. Het accent op de zorg voor de vluchtelingen, het nu ingeburgerde sociaal project in onze scholen, de missiemaand en talloze andere initiatieven getuigen van die brede horizon, die Ignatius dierbaar was.

De vorige algemeen overste, pater Kolvenbach, vatte de bedoeling van de colleges in drie woorden samen: competence, conscience en compassion. Competence is de vorming tot kennis en de vaardigheid om ze te gebruiken, conscience is de vorming van het oordeel en het geweten, compassion tenslotte is de vorming van het hart, in het bijzonder de aandacht voor de zwaksten en de armsten. Het is een krachtige samenvatting van de hele ignatiaanse pedagogie, maar ook een enorme uitdaging die een gebruikelijke kijk op onderwijs ver overstijgt.

9. Contemplatio ad amorem

De Geestelijke Oefeningen eindigen met een vraag om liefde. De vraag om de liefde te verkrijgen is het uiteindelijke doel van vier weken stil gebed. Wat baat immers al de rest als zij er niet is? Ik citeer nog een laatste keer:

Beschouwing om tot liefde te komen. Ten eerste, de liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden. Ten tweede, de liefde bestaat in wederzijdse mededeling. Wie liefheeft geeft en deelt mee wat hij heeft, en zo ook omgekeerd. Heeft de een kennis, eer of rijkdom, dan zal hij die geven aan wie ze niet heeft, en zo ook omgekeerd. (GO 230-231)

 We kunnen over heel veel redetwisten en het oneens zijn, maar zolang het verlangen bestaat om het goed voor te hebben met onze leerlingen, om ze nuchter lief te hebben, meer met daden dan met woorden, mogen we er gerust in zijn dat alles goed komt. Deze nuchtere en betrokken liefde is de laatste, de belangrijkste en misschien de enige toetssteen van ignatiaans onderwijs.

Bekijk alle cardoner articles

Deel