Zo ben ik in de gevangenis terechtgekomen.

Zo ben ik in de gevangenis terechtgekomen.

door Leo De Weerdt S.J.  Acht jaar geleden stond Leo De Weerdt, lid van de Iñigo-communiteit in Brugge, voor de eerste keer voor de poort van de gevangenis. Sindsdien is hij er ontelbare keren binnengegaan. Hij vertelt hier over zijn werk als gevangenispastor, over detentie en gedetineerden, over zijn roeping tot dit soort van apostolaat en over wat hem kracht en inspiratie geeft. Deze voordracht werd bij verschillende gelegenheden gehouden, o.a. op een vormingsdag voor leden van de Gemeenschap van Christelijk Leven in Drongen op 14 oktober 2007. De tekst werd door de redactie van Cardoner bewerkt voor publicatie.

door Leo De Weerdt S.J.

 Acht jaar geleden stond Leo De Weerdt, lid van de Iñigo-communiteit in Brugge, voor de eerste keer voor de poort van de gevangenis. Sindsdien is hij er ontelbare keren binnengegaan. Hij vertelt hier over zijn werk als gevangenispastor, over detentie en gedetineerden, over zijn roeping tot dit soort van apostolaat en over wat hem kracht en inspiratie geeft. Deze voordracht werd bij verschillende gelegenheden gehouden, o.a. op een vormingsdag voor leden van de Gemeenschap van Christelijk Leven in Drongen op 14 oktober 2007. De tekst werd door de redactie van Cardoner bewerkt voor publicatie.

Ik heb als jezuïet binnen mijn orde steeds het verlangen te kennen gegeven om me in te zetten voor armen, voor gebroken en kleine mensen – zoals Jezus dat ook deed. Deze wens beantwoordt aan een dieper verlangen dat ik in mezelf heb ontdekt tijdens mijn opleiding. Zo ben ik in de gevangenis van Brugge terechtgekomen. Inmiddels al een achttal jaren geleden stond ik voor het eerst voor de poort van de gevangenis. De voorbije jaren heb ik daar ontelbare keren gestaan, maar nog altijd moet ik in mezelf iets overwinnen om naar binnen te stappen.

Het levensverhaal van Jezus speelt binnen de gevangenismuren een belangrijke rol. Tegen een achtergrond van schuld en gebrokenheid die zichtbaar worden in concrete mensen en hun levensverhaal, krijgt het evangelie een ongekende zeggingskracht. “Door te kijken waarin hij gelooft kun je de mens beter leren kennen”, zegt de Franse filosoof en auteur Eric-Emmanuel Schmitt. Dat vind ik een goede omschrijving van wat een aalmoezenier in de gevangenis probeert te doen. Hij kijkt en luistert naar datgene waarin de gedetineerde (nog) gelooft. Gelooft hij nog in zichzelf, in zijn medemens, in de samenleving, in God? Zo proberen we de ander beter te leren kennen en van daaruit met hem/haar op weg te gaan.

 Wat detentie doet met een mens

Het is niet mijn bedoeling medelijden op te wekken, evenmin het op te nemen voor mensen die tot een gevangenisstraf veroordeeld zijn. Het zou onjuist zijn goed te willen praten wat fout is. Maar “iedere samenleving heeft de criminaliteit die zij verdient”, hoor je wel eens zeggen. Daarmee wordt gesuggereerd dat een belangrijk deel van wat bij gedetineerden fout is gegaan dikwijls het gevolg is van onze maatschappelijke structuren en de heersende normen en trends in de samenleving.

Opsluiting in een gevangenis heeft als functie de bescherming van de samenleving tegen zogenaamde gevaarlijke elementen. Maar we mogen niet vergeten dat vroeg of laat gevangenen terug in de maatschappij komen, en dan hebben we opnieuw met hen te maken. We verwachten dan dat zij hun verantwoordelijkheid opnemen: het slachtoffer vergoeden, op het rechte pad blijven, werken en voor hun gezin zorgen enz. Maar dikwijls stel ik me de vraag of dat wel kan, als ik zie hoe zij tijdens hun verblijf in de gevangenis volledig van de samenleving afgezonderd worden en soms jaren lang in een heel andere wereld leven.

De wijze waarop mannen en vrouwen in de gevangenis worden behandeld, de manier waarop men interne straffen en tuchtmaatregelen neemt, de overbevolking: het zijn allemaal zaken die ons gevangenisaalmoezeniers dagelijks oproepen om op te komen voor een gerechtigheid zoals we die kennen uit onze christelijke traditie. Eerbied voor de vreemdeling, voor de kleine en de zwakke, voor de uitgestotene worden wel heel actueel in de situaties waarmee we dagelijks in de cellen, op de gangen en op de strafcellen geconfronteerd worden.

Er is in onze gevangenissen onvoldoende waardering voor de positieve eigenschappen (inzet voor medegedetineerden, moed, doorzettingsvermogen enz.) en voor de prestaties (goede resultaten in de cursussen of in het werk) van de gedetineerden. Dikwijls hebben deze mensen ook een heel negatief zelfbeeld: ik kan niks, verval altijd weer in mijn oude patronen enz. Men zou hen juist moeten leren los te komen van dit verkeerde beeld dat ze van zichzelf hebben, zodat ze dichter bij hun diepere zelf komen, bij diegene die ze uiteindelijk verlangen te zijn. Van daaruit kan men dan beginnen mensen zinvol voor te bereiden op hun reïntegratie in de samenleving. Maar zolang dat alles ontbreekt, moet men er zich niet over verbazen dat ex-gedetineerden, wanneer ze eenmaal terug in de samenleving staan, het moeilijk hebben om “de draad weer op te pakken” en een normaal gezins- en beroepsleven te leiden.

Na een aantal jaren loop je als gevangenisaalmoezenier het risico ontgoocheld te raken. Elke dag die pijnlijke verhalen van afwijzing, van gebroken vertrouwen en onmacht, maar ook de affectieve, de morele en geestelijke armoede waarin deze mensen zich bevinden – het maakt ons werk soms uitzichtloos. En dagelijks maken we het drama mee dat binnen die muren van staal en beton mensen riskeren helemaal onvoorbereid naar de samenleving terug te keren. Als gevangenisaalmoezeniers betreuren we het dan ook dat de maatschappij, maar vaak ook onze kerkgemeenschap, zich nog steeds onvoldoende inlaten met het lot van gevangenen.

Iets over het profiel van de gedetineerde

In gesprekken stel ik vast dat veel gedetineerden, zeker de jongere, gekwetst zijn door een gebrek aan liefde en erkenning. Hoe tragisch het ook klinkt, (jeugd-)misdadigheid is dikwijls een schreeuw: “Ik ben ook iemand, kijk naar mij!” – “Men moet ook rekening houden met mij!” – “Ik ben wie ik ben!”

Onze samenleving moet zich beschermen tegen criminaliteit, maar het lijkt me even noodzakelijk dat wij naar de kreet luisteren die vaak achter de misdaad schuilt. Nochtans zijn het meestal alleen maar de medegedetineerden die luisteren, zeg maar de collega’s in de marginaliteit.

De meeste mensen in onze gevangenissen komen uit sociale milieus die beduidend minder kansen bieden: het zijn mensen met een minimale opvoeding, slechte schoolervaring, lage opleidingsgraad, beperkte tewerkstellingskansen, weinig toekomstperspectief. Gedetineerden komen vaak uit gezinnen die totaal afwijken van het doorsneegezin. Ze zijn getekend door achterstelling, uitsluiting, kansarmoede. Een veilig nest hebben ze niet gekend. Maar ook zij zijn uiteindelijk, net zoals ieder van ons, alleen maar op zoek naar een beetje erkenning, liefde en vooral aanvaarding.

 De rol van de maatschappij: barmhartigheid

Paus Johannes Paulus II heeft voor mij destijds een indrukwekkend voorbeeld van barmhartigheid gegeven, toen hij persoonlijk de man die een aanslag op zijn leven had gepleegd, ging opzoeken in de gevangenis van Rome.

Barmhartigheid is een door en door Bijbels begrip. Het woord is een letterlijke vertaling van het Latijnse misericordia. Je hoort daarin de twee woorden “hart” en “miserie”: een hart hebben voor de ellendige, de ongelukkige, de miserabele mens.

Maar vooraleer we een hart kunnen hebben voor armen en gekwetsten, moeten we leren oog te hebben voor het arme en het ongelukkige in onszelf. Een collega-aalmoezenier zei me eens: “De grens tussen goed en kwaad is niet de gevangenismuur, maar loopt dwars door ons eigen hart.” C.G. Jung, de bekende psychotherapeut, verwoordt dezelfde gedachte, wanneer hij aan een vriend schrijft:

 “Ik bewonder je als christen omdat, als je iemand ziet die hongerig of dorstig is, je Jezus ziet; als je iemand bezoekt die ziek is of gevangen, dan bezoek je Jezus. Maar wat ik niet begrijp is dat je Jezus niet ziet in je eigen armoede. Waarom zie je de arme enkel buiten jezelf? Je lijkt deze armoede te verloochenen. Waarom denk je het beter te hebben dan de anderen, en wil je dingen doen voor mensen terwijl je zelf ook gebroken bent? Waarom kun je Jezus niet verborgen zien in je eigen gebrokenheid?” 1

 M.a.w. ook het kwaad, de gebrokenheid is een stuk mens-zijn dat niemand van ons vreemd is. Als christen geloof ik echter dat de mens niet bepaald wordt door die gebrokenheid of samenvalt met het kwaad dat hij/zij heeft aangericht. Ons christelijk geloof laat ons juist toe te zeggen dat wij mensen niet “onderworpen” zijn aan het kwaad, maar er ons te allen tijde van kunnen bevrijden.

Tegen een jongere die een diefstal pleegde, zeggen we dus terecht: “Ja, je hebt gestolen, maar je bent geen dief.” Of tegen iemand die drugs gebruikte: “Je hebt wel drugs genomen, maar je bent geen verslaafde” enz. We mogen de gevangene, de verslaafde e.d. nooit herleiden tot zijn/haar misdaad of verslaving.

In het boek Genesis krijgt Kaïn, nadat hij zijn broeder heeft gedood, een merkteken van de Heer, niet om hem eens en voor altijd het stempel van de moordenaar mee te geven, maar integendeel om juist te voorkomen dat ieder die Kaïn ontmoet hem zou doden vanwege zijn daad. Ook Kaïn blijft Gods bescherming en liefde ontvangen.

Het is moeilijk om in de gevangenis berouw te tonen. Hoe raar het ook klinkt, berouw wordt dikwijls op wantrouwen onthaald, of men gunt het de dader niet zijn/haar berouw te uiten. Bovendien is de gedetineerde niet zo vlug geneigd zijn berouw tegenover derden ter sprake te brengen, juist omdat hij/zij denkt dat het op scepsis zal onthaald worden.

Berouw komt echter wel aan bod in de begeleidingsgesprekken. Zo ontmoet ik dikwijls een gedetineerde die zeven jaar geleden een moord pleegde. In onze gesprekken valt het me telkens weer op hoezeer deze man lijdt. Ook uiterlijk is hij door zijn lijden getekend. Vanaf de dag van de feiten tot op vandaag (hij heeft een lange gevangenisstraf uit te zitten) is voor hem a.h.w de tijd stilgevallen. Telkens weer komt hij op die daad terug, probeert hij me te zeggen hoeveel spijt hij ervan heeft. Samen hebben we gezocht hoe we zijn spijt, zijn berouw geleidelijk aan ook gestalte kunnen geven.

Zo stelde hij voor dat ik tegen Allerheiligen en Allerzielen bloemen op het graf van het slachtoffer zou brengen. Op hetzelfde moment zou hij vanuit zijn cel een gebed zeggen. Vaak bidden we ook samen voor zijn slachtoffer, of laat ik hem voor de zoveelste keer weer eens zeggen hoe erg zijn daad hem toch wel spijt. Ik voel aan dat je deze man tijd moet gunnen. Hij moet deze lijdensperiode zelf doormaken in de stille hoop dat er ook voor hem ooit een uitweg komt.

Op een dag vroeg hij me een kruis, liefst met de gekruisigde Christus erop. Dat kruis wijkt niet meer van hem. Als hij alleen is in zijn cel, neemt hij het af en toe gewoon vast, zonder woorden, en dat geeft hem kracht, zo zegt hij me. Het klinkt misschien vreemd, maar ik ben zelf in de loop der jaren sterk onder de indruk gekomen van het lijden dat deze dader te verwerken krijgt en van de manier waarop hij dit in alle eerlijkheid in de stilte van zijn cel en voor God een plaats probeert te geven. Het is mijn taak deze man daarin nabij te zijn.

Wat de rol van de samenleving en onze persoonlijke verantwoordelijkheid betreft nog het volgende. In zijn boek Is dit een mens? schrijft de Italiaanse Jood Primo Levi over zijn deporatie naar en zijn verblijf in het uitroeiingskamp Auschwitz. In het voorwoord van dat boek merkt hij op dat er vandaag gelukkig nergens meer gaskamers of verbrandingsovens bestaan, maar in bijna alle landen zijn er gevangenissen, krankzinnigengestichten, gesloten centra voor illegalen enz., allerlei systemen opgericht door mensen om andere mensen op te sluiten, en waar, net zoals in Auschwitz, een mens het risico loopt zijn naam en gezicht te verliezen, zijn waardigheid en zijn hoop. Het is de plicht, zo zegt Levi, van elke samenleving en elk individu om hier altijd waakzaam te blijven.

Wat mijzelf bezielt

Ik denk dat het sociaal apostolaat, het sociale werk, een roeping is binnen mijn roeping als jezuïet. Die nieuwe roeping heb ik het sterkst aangevoeld, en daar ook het meest over nagedacht tijdens een stage in de Arkgemeenschap van Jean Vanier in Trosly-Breuil (Noord-Frankrijk). Daar heb ik door het samenleven met zwaar fysiek en mentaal gehandicapte mensen, door hun scherpe kreten en hun vragende blikken het appel verstaan: “Jij moet bij mij zijn. Jij moet bij de armen blijven.” De blik van die zwakke mensen was een oproep die mijn hele leven overhoop haalde.

Maar wat me uiteindelijk ten diepste kracht geeft, zijn de Geestelijke Oefeningen van Ignatius, meer bepaald de derde Week, waarin je het lijden en de kruisdood van de Heer beschouwt. Ignatius nodigt de retraitant al aan het begin van de Geestelijke Oefeningen uit om te bidden voor het kruis, voor de gekruisigde Christus. (Herinner u wat ik zojuist vertelde over de gedetineerde die me een kruis vroeg met een gekruisigde Christus.) Die derde Week is belangrijk om verschillende reden, o.a. omdat je uitgenodigd wordt stil te staan bij een Jezus die aan het kruis wordt geconfronteerd met een God die zwijgt, een Vader die afwezig lijkt. Het antwoord op de vraag van Jezus “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” blijft uit.

Dat is ook de ervaring van de zwakke, zowel van de zieke als van de gemarginaliseerde, de vreemdeling of de gevangene. Hun vragen “Waarom moet ik  lijden? Waarom word ik uitgestoten? Hoe is het mogelijk dat ik tot zo een wandaad gekomen ben? enz.” – al deze vragen krijgen dikwijls ook geen antwoord, zelfs geen gehoor.

Daarom herkent Jezus in het 25e hoofdstuk van het Matteüsevangelie zich ook bij uitstek in de ervaring van de zwakke man of vrouw, en identificeert Hij zich met hen: met de zieke, de vreemdeling, de naakte of de gevangene, en roept Hij ons op hen nabij te zijn.

In een toespraak tot gevangenisaalmoezeniers gaat Karl Rahner uitgebreid in op deze passage uit Matteüs. In dit stukje evangelie wordt ons gevraagd, zo zegt Rahner, de Heer te vinden in de mensen die we in de gevangenis bezoeken. Wat een ontstellende en veeleisende taak! Maar, vraagt Rahner zich af, komen we niet eerder (zoals de tweede groep mensen) in de verleiding te zeggen: “We waren in de gevangenis, maar hebben U daar niet gevonden. Wij hebben er erbarmelijke mensen gevonden, cynische misdadigers, zeker. Maar U? Neen, U niet.” Met andere woorden dit stukje evangelie blijft in feite mooie fictie. Niets is minder waar, volgens Rahner. We moeten het woord van Jezus laten staan zoals het er staat. En het geloven. We kunnen erover nadenken hoe het waar kan zijn, maar moeten het waar laten zijn:

 “Als in de nuchterheid van alledag onze blik die wij op de naaste richten, door alle gedegenereerde lichamelijkheid, door alle façaden van zijn driftmatigheid, van de gevolgen van zijn dressuur heen zou gaan, door alles wat deze ander van zichzelf denkt en met zichzelf wil, door alle zelf-interpretaties, die nooit de diepste waarheid van een mens over hem kunnen zeggen, door alle processen in zo’n leven, die bepaald zijn door het lot, vanuit opvoeding, milieu, verborgen ziekte, psychopathologieën; ja zelfs nog door ware, vreselijke schuld heen, omdat ook die niet het laatste is, omdat ook die nog omvat is door het grotere en sterkere erbarmen Gods; – als zo onze blik door al het voorlopige heen het meest eigenlijke en diepste in de andere mens zou zoeken en vinden: God, zijn liefde, zijn erbarmen, dat aan deze mens een eeuwige waardigheid verleend heeft en hem in de onbegrijpelijke zelf-verspilling van de goddelijke liefde zichzelf aanbiedt; (…) – als wij hem zo in eerbiedige deemoed zouden aankijken, dan zouden wij in hem Christus zien, het mensgeworden Woord van de Vader.” 2

 Tot slot

De eerste persoon die in onze nieuwe gevangenis in Brugge per helikopter door de politie langs het dak werd binnengebracht, was een uit een enorm stuk wrakhout gebeitelde Christusfiguur. Hij bevindt er zich voor altijd, levenslang opgesloten tot troost en hoop voor alle gedetineerden.

1 C.G. Jung, briefwisseling. De precieze oorsprong van het citaat kon niet meer achterhaald worden.

2 K. Rahner, “Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht” – uit een toespraak tot gevangenisaalmoezeniers, in: De Nieuwe Boodschap, juli-augustus 1974, blz. 223-224.

Bekijk alle cardoner articles

Deel