De ignatiaanse uitmuntendheid: aangebrand erfstuk of cruciale uitdaging?

De ignatiaanse uitmuntendheid: aangebrand erfstuk of cruciale uitdaging?

door Nikolaas Sintobin S.J. “Secundair jezuïetenonderwijs, traditie met toekomst” was het thema van een congres in Antwerpen in mei 2008. Het Universitair Centrum Sint-Ignatius te Antwerpen (UCSIA) had dit congres georganiseerd samen met de oud-leerlingenbonden van de Vlaamse jezuïetencolleges. Nikolaas Sintobin hield er de volgende lezing.

door Nikolaas Sintobin S.J.

“Secundair jezuïetenonderwijs, traditie met toekomst” was het thema van een congres in Antwerpen in mei 2008. Het Universitair Centrum Sint-Ignatius te Antwerpen (UCSIA) had dit congres georganiseerd samen met de oud-leerlingenbonden van de Vlaamse jezuïetencolleges. Nikolaas Sintobin hield er de volgende lezing.

Eén op vier van de actieve jezuïeten werkt in het onderwijs. Reeds tijdens het leven van Ignatius werd opvoeding een prioriteit voor de jezuïeten. Hoe kunnen we verklaren dat tot op vandaag de Sociëteit van Jezus zo’n belang hecht aan onderwijs? Het lijkt me trouwens dat er de laatste jaren op wereldvlak een hernieuwde bewustwording is van het belang van dit typische jezuïetenwerk. Dat geldt ook voor Vlaanderen. Ik denk dat de herontdekking van de ignatiaanse traditie van de uitmuntendheid hiermee te maken heeft.

Ik wil hier eerst nadenken over de eigenheid van de ignatiaanse uitmuntendheid. Vervolgens zal ik ingaan op de vraag welke concrete uitdagingen zij stelt aan onze colleges. Maar laat me eerst enkele clichés bevragen.

1. “Het beste voor de besten”?

De jezuïetencolleges wordt vaak aangewreven dat ze zich vooral zouden richten tot een socio-economische elite. De ignatiaanse uitmuntendheid zou een vrijbrief zijn om die elite de middelen te geven om haar privileges in stand te houden. Twee bedenkingen hierbij.

a. Rekrutering

In de colleges van de herstichte Sociëteit van Jezus van de negentiende en een flinke helft van de twintigste eeuw was de burgerij proportioneel zeker oververtegenwoordigd. Maar ik zou met twee voorbeelden willen aantonen dat deze situatie meer een historisch gedetermineerde uitzondering lijkt te zijn dan een toepassing van de ignatiaanse uitmuntendheid.

Ik laat mij inspireren door de Franse jezuïet François de Dainville, een historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van het onderwijs in Frankrijk. Hij heeft onderzocht tot welke sociale milieus de leerlingen van de Franse jezuïetencolleges uit het Ancien Régime behoorden. Het beeld van de sociale structuur van de colleges dat zijn onderzoek oplevert is totaal verschillend van de traditionele voorstelling. Afhankelijk van de streek bedroeg het aantal kinderen uit adellijke en burgerlijke families tussen de 12 % en de 23 %. De ambtenaren, in het bijzonder de kleine ambtenaren, leverden tussen de 24 % en de 30 % van de troepen. De kinderen van de handelaren en de ambachtslui waren nog talrijker, en die van de boeren vormden 11 à 27 % van de schoolbevolking. Samengevat: tussen de 60 % en 65 % van de leerlingen waren afkomstig uit de werkende stand. Nog sprekender cijfers zouden kunnen worden gegeven van de Engelse colleges, die in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw een belangrijke bijdrage hebben geleverd tot het ontstaan van een katholieke middenklasse in Engeland.

Ook de cijfers van het jezuïetenonderwijs over de hele wereld vandaag spreken een strikt sociologische interpretatie van de ignatiaanse uitmuntendheid tegen. Op het einde van het jaar 2007 waren wereldwijd 3.888 onderwijsinstellingen verbonden met de Sociëteit van Jezus. Maar 461 daarvan zijn klassieke colleges. Daarentegen zijn er 2.949 scholen die zich uitdrukkelijk richten tot kansarme kinderen. Vele behoren tot het netwerk Fe y Alegria en zijn kleine schooltjes. Maar ook in absolute leerlingenaantallen zijn zij sterk in de meerderheid: meer dan het dubbele van het aantal leerlingen van de klassieke colleges.

b. Het niveau van de studies

De eigenheid van de ignatiaanse uitmuntendheid ligt dus blijkbaar niet op het vlak van de rekrutering. Ligt ze dan misschien in wat men soms noemt “het niveau” van de studies? Heeft de ignatiaanse uitmuntendheid vooral te maken met de kwaliteit van de kennis die wordt aangereikt door hooggeschoolde en didactisch sterke leerkrachten? Ook hier is, meen ik, het antwoord negatief.

Ten eerste denk ik niet dat het niveau van de kennis die in de traditionele jezuïetencolleges werd aangereikt, altijd even hoog was. Zo moesten de paters vaak vakken onderwijzen waarin ze niet geschoold waren. Bovendien waren ze dikwijls erg jong, onervaren en bleven ze maar korte tijd lesgeven. De vorming van de gemiddelde vakleerkracht bij ons vandaag ligt een stuk hoger dan vroeger en de didactiek heeft grote sprongen vooruit gemaakt. Is het bovendien niet zo dat vandaag elke school die zichzelf wat respecteert ernaar streeft om een goed kennisniveau aan te bieden? Zou dít nu typisch ignatiaans zijn?

En toch is er iets in de jezuïetenpedagogie dat ook raakt aan de kennis en bekwaamheid. Enkele jaren geleden heb ik verschillende maanden verbleven in het jezuïetencollege van Concepción, in  Chili. Het college richt zich tot sociaal zwakke leerlingen. De directeur legde me uit dat de leerlingen beginnen op een kennisniveau dat lager ligt dan het nationaal gemiddelde. Aan het einde van hun vorming hebben zij echter een niveau bereikt dat gemiddeld hoger ligt dan het nationaal gemiddelde. Blijkbaar slaagt men erin om een dynamiek in het leven te roepen die leerlingen motiveert en die hen doet groeien op  een significatieve wijze.

De conclusie dringt zich op: de ignatiaanse uitmuntendheid heeft niets te maken met “het beste voor de besten”. Zij kan niet herleid worden tot sociaal of intellectueel elitisme. Waar gaat het bij de ignatiaanse uitmuntendheid dan wel om? De kennis heeft zeker haar belang. Maar misschien is het vooral de idee van “dynamiek” die we verder moeten verkennen.

2. Magis

Laten we even grasduinen in drie basisteksten van de ignatiaanse onderwijstraditie: de Geestelijke Oefeningen, het zevende hoofdstuk van de Constituties van de Sociëteit van Jezus, beide van de hand van Ignatius, en tenslotte de Ratio Studiorum, de historische grondtekst uit 1599 van de jezuïetenpedagogie. Het woord “uitmuntendheid” (excellentia) komt niet voor in deze documenten. Maar er is een ander woord dat er wel vaak in voorkomt: “magis” – “méér”. We vinden er ook andere comparatieven zoals groter, verder, beter. Deze komen het meest voor in het centrale gedeelte van de Geestelijke Oefeningen, waar de retraitant uitgenodigd wordt tot het doen van een keuze. Het woord magis is er de motor van een dynamische groeibeweging in drie stappen: meer kennen, meer liefhebben, meer dienen.

De eerste stap is die van de kennis: meer, beter kennen. De ignatiaanse oefeningen beginnen telkens opnieuw met de uitnodiging om te kennen en te weten. Preciezer nog, om te groeien in die kennis, om vérder te gaan in de kennis. De kennis en het verfijnen van de kennis zijn de eerste stap in een dynamiek die evenwel verder gaat. Kennis, hoe belangrijk ook, is geen doel op zich.

De tweede stap – de tussenstap – is die van de ervaring van de gratuite liefde: het meer liefhebben. Het gaat hier over het zich persoonlijk aangesproken weten op een dieper niveau. Het is de ervaring van het geraakt worden in het hart, die de band legt tussen de kennis en de derde stap, die van het engagement. Wie zich oefent wordt daarom voortdurend uitgenodigd om terug te blikken. De kritische en onbevangen analyse van de persoonlijke ervaring laat toe om zich meer bewust te worden van wat smaak geeft, van wat deugd doet. Die smaak wijst dan weer de weg naar het persoonlijke verlangen, en zo naar de eigen persoonlijke gedrevenheid. Het magis is gericht op het ontdekken van het diepste verlangen in elke mens, op zijn of haar unieke wijze van mens-zijn. Wie de kans geboden wordt – omdat het hem geleerd wordt – zijn leven te enten op dat verlangen, boort een onbeperkte energiebron aan. Die zal verlangen verder te gaan. In de kennis. Maar niet alleen in de kennis.

Inderdaad, de derde stap in de dynamiek van het magis overstijgt de grenzen van de eigen persoon en gaat naar de anderen toe: het zichzelf engageren in concrete keuzes van dienstbaarheid. De mens is zichzelf niet genoeg. Hij kan maar ten volle mens worden in de mate dat hij zich inzet voor andere mensen. Ook dat is iets wat je kunt ontdekken… als het je aangeleerd wordt.

Het ignatiaanse magis heeft geen vergelijkende, nog minder een competitieve betekenis. Het is wel een voortdurende uitnodiging tot persoonlijke groei en verfijning, elkeen op zijn eigen ritme en op zijn eigen domein. Door de pedagogie van de terugblik wordt degene die zich oefent zich meer bewust van zijn persoonlijke gedrevenheid en verlangen. En dit verlangen kan zich maar ten volle ontplooien als het wordt opengetrokken naar de ander toe.

In onze Spaanssprekende colleges vind je overal de spreuk: “Entramos para aprender, salimos para servir” – “We komen binnen om te leren, we gaan buiten om te dienen.” De ingangsdeur is de kwaliteit van de intellectuele vorming. Het scharnier is het stimuleren van de kritische en persoonlijke smaak en gedrevenheid. Het eindpunt van de ignatiaanse uitmuntendheid is het opnemen van dienstbare verantwoordelijkheid in de samenleving. Niet intellectuele bollebozen veranderen de wereld, wel sterke persoonlijkheden. De dynamiek van het magis is het watermerk van de humaniora die de jezuïeten hebben uitgevonden. Als jezuïeten zich al meer dan 450 jaar wijden aan onderwijs, is dat omdat de humaniora mensen wil vormen tot engagement voor een meer menselijke samenleving. Niet als een saaie verplichting, die je erbij moet nemen omdat het zo hoort. Wel als eindpunt van het diepste menselijke verlangen, en dus als bron van de grootste vreugde.

De ignatiaanse uitmuntendheid is geen aangebrand erfstuk. Integendeel, de scherpte en de geloofwaardigheid van het hele ignatiaanse opvoedingsproject staan of vallen met deze dynamiek. Het is de rode draad geweven door het geheel. De grote uitdaging waar wij voor staan is dit magis vorm te geven in de context van de Vlaamse jezuïetencolleges aan het begin van het derde millennium.

3. Cruciale uitdaging

a. Veranderde context

De context van onze colleges is de laatste decennia drastisch geëvolueerd. We komen uit een relatief homogene samenleving. Ouders, leerlingen en lesgevers deelden grosso modo dezelfde waarden en normen. De gemeenschappelijke christelijke achtergrond was een evidentie en werd versterkt door parochie en jeugdbeweging. De collegeopvoeding was een totaalpakket, waarvan de ingrediënten niet ter discussie stonden. Het ignatiaanse aspect werd zelden expliciet verwoord, en dat hoefde ook nauwelijks.

De meeste van die elementen zijn radicaal veranderd. Het meest zichtbaar is dat de fysieke aanwezigheid van de jezuïeten in de colleges bijna tot nul is herleid. Hun plaats is ingenomen door goed gevormde lekenleerkrachten. Sommigen van hen hebben vroeger jezuïetenleraren gekend, de meesten niet. Dat is maar het zichtbare topje van een ijsberg van minder zichtbare veranderingen. De levensbeschouwelijke homogeniteit heeft plaats gemaakt voor een vanzelfsprekende secularisatie en een religieus, cultureel en geleidelijk aan ook etnisch pluralisme. Het christelijke referentiekader neemt nog een bevoorrechte plaats in, maar het christelijk geloof kan niet meer worden voorondersteld, ook niet in de godsdienstles. De traditie, de spontane en actieve overlevering van de ene generatie naar de andere, is in crisis. Deze evolutie lijkt me eerder sterker te worden dan af te zwakken. Een nieuw gegeven is wel dat er, in het bijzonder bij de jongste generaties zowel van leerkrachten als van leerlingen, een nieuwe openheid en zelfs nieuwsgierigheid ontstaat naar de specifiek ignatiaanse traditie.

b. Ignatiaans vandaag

Wat betekent in deze context het ignatiaanse karakter van ons opvoedingsproject, meer bepaald de uitnodiging tot uitmuntendheid? Ik zou bij het zoeken naar een antwoord een onderscheid willen maken tussen het macro- en het microniveau, ook al raken beide mekaar.

Wat het macroniveau betreft zagen we al hoe in het verleden de jezuïetencolleges een rol hebben gespeeld als actoren van maatschappelijke promotie en integratie. Ook op dag van vandaag gebeurt dit wereldwijd. In landen als India, Egypte en Libanon kiest men er bewust voor om jongeren van verschillende godsdiensten samen op te voeden. In 2005 werd in Kosovo het Loyolagymnasium geopend. Het heeft de ambitie kwaliteitsonderwijs te bieden aan jongens en meisjes van verschillende etnische en religieuze achtergrond. Het is duidelijk dat hier een uitdaging ligt voor onze colleges.

Een even grote en dringende uitdaging bestaat op het microniveau. Vierenhalve eeuw nadat het eerste jezuïetencollege zijn deuren opende, hebben jongens en meisjes nog altijd het recht om de vruchten te smaken van de unieke spirituele en pedagogische intuïties van Ignatius van Loyola. Het is onze plicht, willen wij echte “jezuïetencolleges” blijven, daarvoor in creatieve trouw de aangepaste instrumenten uit te werken.

De Vlaamse colleges hebben de voorbije jaren niet op hun lauweren gerust. In onze zeven scholen blijven we kwaliteitsonderwijs aanbieden. Het “méér kennen” blijft hoog aangeschreven. En dat is maar goed ook. Er is de voorbije jaren veel geïnvesteerd in de eigen begeleidingsdienst. Het is een bewuste keuze om voortaan onze ploeg van zeventien begeleiders niet enkel vaktechnisch te laten werken; we willen ook bewust aandacht besteden aan de concrete dagelijkse implementatie van de ignatiaanse pedagogie in de lessen. Meer en meer wordt aandacht gegeven aan de expliciet ignatiaanse vorming van de volwassen actoren. Allerhande sessies, van een halve dag tot drie dagen, leesgroepen, werkgroepen, gemeenschappelijke studiedagen op Vlaams of Europees niveau, intercontinentale contacten enz. De waaier van buitenschoolse activiteiten die worden aangeboden, blijft indrukwekkend. Indrukwekkend vind ik ook de cura personalis, de individuele begeleiding van de leerlingen. Ook op pastoraal en sociaal vlak is er een uitgebreid en soms heel creatief aanbod.

De verscheidenheid van de colleges, maar ook die binnen elk college is groot. Zo groot dat die verscheidenheid, die traditioneel een kracht was, nu een structurele zwakte zou kunnen worden. De ene leerkracht weet zich sterk betrokken bij het ignatiaanse opvoedingsproject, voor een andere betekent dit dan weer niet veel. Het ene jaar kan een pastorale raad heel actief zijn, het volgende jaar zal hij misschien nauwelijks van zich laten horen. Bovendien ontbreekt het soms aan coördinatie om het vele dat er gebeurt tot een dynamiek te laten worden. Maar het ignatiaanse opvoedingsproject kan maar ten volle gedijen als het bewust wordt uitgebouwd tot een coherente en doordachte dynamiek, gespreid over de hele humaniora. En hier is groei mogelijk en wenselijk.

De meest in het oog springende vernieuwing van de voorbije jaren, het sociaal project, heeft hier alles mee te maken. Sinds vijf jaar doen jaarlijks zo’n duizend leerlingen van onze colleges een verplichte sociale stage, gecombineerd met reflectie en terugblik. Wie vandaag aan een Vlaams jezuïetencollege afstudeert, heeft gegarandeerd een ervaring van sociale dienstbaarheid gehad. Hier is echt sprake van dynamiek. Maar het is nog maar een begin. Geleidelijk groeit het verlangen hier verder in te gaan. En wel op twee domeinen.

In elk van onze colleges wordt van alles aan de leerlingen aangeboden dat te maken heeft met sociale vorming en bewustmaking, zowel tijdens de lesuren als daarbuiten: peter- en meterwerking, leefsleutels, missiewerking, sobere maaltijden, themaweken, sociale verkenningen enz. Voor de internen kunnen daar nog andere activiteiten bijkomen. De uitdaging lijkt me hier te zijn om, op het niveau van elk college, te komen tot het uitbouwen van een sociaal curriculum: een vormingstraject met een doordachte pedagogische leerlijn gespreid over de zes jaren van de humaniora. Op die manier kan bewust worden gebouwd aan die derde poot van de ignatiaanse uitmuntendheid: het leren opnemen van meer verantwoordelijkheid, naar zichzelf en naar de ander toe.

De hoeksteen van het concept van onze sociale projecten is de ignatiaanse terugblik of persoonlijke reflectie. Tijdens hun stage doen vele leerlingen een ingrijpende existentiële ervaring op. Velen worden geraakt in het diepste van henzelf. De zinvraag wordt gesteld, soms voor het eerst in hun jonge leven. En dat is precies wat we beogen. De ervaring van de voorbije vijf jaar leert dat hier een uitzonderlijke opvoedkundige kans ligt.

De ignatiaanse traditie biedt een waaier van instrumenten aan van bewustwording en analyse van de eigen ervaring, van onderscheiding en keuze met het oog op een groei in kritische vrijheid. Maar die instrumenten kun je niet zomaar uit je hoed toveren. Pas als er een geleidelijke opbouw is van kennis en vaardigheden inzake de ignatiaanse onderscheiding kunnen ze naar aanleiding van de sociale stage ten volle benut worden.

Maar er is meer. Ik had het bij mijn analyse van de kern van de ignatiaanse uitmuntendheid over meer kennen, meer liefhebben en meer navolgen. Ik heb daar drie keer een klein, maar essentieel woordje weggelaten. Het gaat eigenlijk over Hém meer kennen, Hém meer liefhebben en Hém meer navolgen. Die “Hem” is uiteraard Jezus Christus. Het is om Hem dat Ignatius met de colleges begonnen is. Ook vandaag blijft Jezus Christus onverminderd de eerste en laatste drijfveer van de jezuïeten en veruit het beste dat wij te bieden hebben.

Ik denk dat, als wij onszelf jezuïetencolleges willen blijven noemen, d.w.z. colleges die verbonden zijn met de Sociëteit van Jezus, wij nieuwe manieren zullen moeten uitwerken om leerlingen de kans te bieden te ontdekken wie Jezus Christus is. In laatste instantie kun je Ignatius maar begrijpen vanuit zijn verlangen om Jezus meer te kennen, meer lief te hebben en meer na te volgen. Uiteraard rekening houdend met de verworvenheden van het Tweede Vaticaans Concilie, d.w.z. met respect voor de gewetensvrijheid. Je kunt echter je geweten maar vormen, als je ook kennis hebt van de wortels van je cultuur. Dat is een recht voor onze jongeren. Het is een plicht voor ons, opvoeders, om de jonge mensen die ons toevertrouwd worden uitdrukkelijk te spreken over Diegene die ons leert wat leven en liefhebben betekenen. Op ignatiaanse wijze, dus creatief en gecontextualiseerd, in trouw aan de traditie.

Tot slot nog dit. Het Centraal Beleid van de Colleges (Cebeco) heeft al principiële stappen gezet voor de uitbouw van beide leerlijnen. In het bijzonder door de stichting van het Hurtadofonds. Met dat fonds streven we ernaar om de duurzame ontwikkeling van de sociale projecten te financieren, en ook – en dat is nieuw – om middelen vrij te maken om te werken aan die leerlijn ignatiaanse spiritualiteit. U heeft het gemerkt: de ignatiaanse uitmuntendheid is springlevend in Vlaanderen!

Bekijk alle cardoner articles

Deel