De heilige, de kokkin, de filosoof en een vraag.

De heilige, de kokkin, de filosoof en een vraag.

door Adrian Porter S.J. Opvoedkunde volgens St Ignatius. Een Engelse jezuïet vertelde erover op het Stanislascollege in Delft.

door Adrian Porter S.J.

Opvoedkunde volgens St Ignatius. Een Engelse jezuïet vertelde erover op het Stanislascollege in Delft.

1. De Heilige. 

Wie is Ignatius? En waarom zouden we belangstelling voor hem hebben 450 jaar nadat hij overleed? Eens in de zoveel tijd komt er iemand langs met een impact die zijn eigen plaats en tijd overstijgt: Jezus, Galilei, Erasmus, Luther, Einstein, Mandela. Ignatius was ook zo iemand. Wat hij vanuit zijn eigen ervaring ontdekte, deelde hij met anderen, en die vonden dat het hun leven veranderde.

De meeste mensen die in jezuïetencolleges werken kunnen niet om het verhaal van Ignatius heen. Als zoon van rijke ouders, behorend tot een adellijke familie aan het eind van de vijftiende  eeuw, groeide Ignatius op met de laatmiddeleeuwse ideeën van liefdesavonturen en hoofse liefde, ridderlijkheid en eer, van triomfen op het slagveld in naam van koning en keizer. Vandaag de dag zouden we zeggen dat Ignatius de “celebrity lifestyle” voor ogen had. Hij wilde beroemd zijn, gezien en gehoord worden, en veroorzaakte graag beroering! Maar hij werd geconfronteerd met een aantal problemen: hij was de jongste van dertien kinderen, hij stamde uit een in cultureel en politiek opzicht ongeïnspireerd milieu en hij leefde aan het staartje van de middeleeuwse periode, toen de moderne tijd nog niet van start was gegaan.

Zijn kans kwam uiteindelijk toen hij dertig jaar was, in mei 1521, toen hij met roekeloze onverschilligheid voor de realiteit van zijn situatie (met de vijand veruit in de meerderheid tegenover een armzalige, slecht geoefende verdediging) het stadje Pamplona met hand en tand verdedigde. Een enkel schot van een Frans kanon maakte al gauw een einde aan de glorieuze dromen van Ignatius. Zwaargewond werd hij teruggebracht naar het verblijf van zijn familie in Loyola. Het herstel was lang, traag en pijnlijk en verscheidene keren keek hij de dood in de ogen.

Het was gedurende deze lange maanden van herstel dat Ignatius al dagdromend zijn tijd doorbracht. Aanvankelijk droomde hij over zijn toekomstige ridderlijke heldendaden, over de gevechten en de veldtochten waarin hij als overwinnaar uit de bus zou komen. En over een hooggeboren dame die hij het hof zou maken, voor zich zou winnen en zou trouwen. Hij vroeg om boeken over ridderschap en romantiek, maar die waren niet voorhanden. In plaats daarvan werd hem een boek aangeboden over het leven van Christus en een ander over het leven van de heiligen. Hij weigerde beide, maar gedreven door verveling begon hij er toch wat in te lezen en van lieverlee begon hij te dagdromen over de verhalen die deze boeken vertelden. Hij beeldde zich in een ridder van Christus te zijn, bedacht hoe het zou zijn om een grote heilige als Sint-Franciscus of Sint-Dominicus te zijn. En hij begon te merken hoe zijn dagdromen leidden tot verschillende effecten achteraf. Soms brachten zij wat hij “vertroosting” noemde – een diepe en blijvende vrede, een gevoel van juistheid en vreugde. En soms riepen ze het omgekeerde op, wat hij “troosteloosheid” noemde – een gevoel van ontworteling, verwarring en onrust.

Ignatius begon de gewoonte te ontwikkelen om met aandacht naar zijn innerlijk leven te kijken. Zoals het geval is bij de meesten van ons, betekenden de haast en drukte van het alledaagse leven dat hij niet echt had opgemerkt dat hij zoiets als een innerlijk leven had. Deze gewoonte ontwikkelde zich verder toen Ignatius een jaar later zijn thuis verliet en “de pelgrim” werd, zoals hij zich later noemde. Hij vond zijn weg naar het dorp Manresa, waar hij een jaar besteedde aan “geestelijke oefeningen”. Ignatius begreep dat je geen topatleet, geweldige artiest of concertpianist kunt zijn als je niet oefent. Je moet dagelijks oefenen om je vaardigheden te verbeteren, je techniek bij te slijpen en tot een voortreffelijke prestatie te komen. Dit paste hij toe op zijn innerlijk leven. Als je je innerlijk leven niet oefent, hoe kun je dan verwachten dat het voor je zal werken als je moet terugvallen op je innerlijke hulpbronnen in een tijd van crisis of sterker nog, wilt opgewassen zijn tegen de constante stroom van spanningen in het dagelijkse leven en de relaties met anderen?

Ignatius schreef zijn ervaringen en oefeningen op in een notitieboekje dat hij Geestelijke Oefeningen noemde. Dit kleine boekje is de basis van de ignatiaanse spiritualiteit en van de jezuïetencolleges. Het oppert zekere waarden, houdingen, manieren om naar dingen te kijken, overwegingen om keuzes te maken en om zin te geven aan de wereld. Het is belangrijk dat we Sint-Ignatius begrijpen, omdat hij de sleutel is om de traditie van de jezuïetencolleges en -universiteiten, die zijn metgezellen in en buiten Europa stichtten, te verstaan.  

  1. De kokkin

 

Laat mij Sonia aan u voorstellen. Sonia is de kokkin van de jezuïetenschool in Zuid-Londen, Wimbledon College. Het is een jongensschool met zo’n 1300 leerlingen. En eten is erg belangrijk voor hen allemaal (en voor de medewerkers ook!). Zoals we eens tijdens een winter ontdekten, toen de voorraden ons niet bereikten door de sneeuw, kan een school al snel een ongelukkige plek worden als er niets te eten is!

 

Maar Sonia is niet zomaar een kokkin. Ze is een groots karakter – alle jongens kennen haar, en zij kent hen. Ze beheert de keuken en de eetzaal als de moeder van een grote en onstuimige familie. En heel vaak is Sonia degene tegen wie de jongens hun zorgen en problemen uitspreken. Zij weet vaak veel meer van wat er in hun leven gebeurt dan de leraren. En maak je geen illusies, Sonia is geen doetje – ze maakt het de jongens knap lastig, als ze denkt dat ze dat nodig hebben. Ze is zeer direct en zegt wat ze denkt – en soms is dat precies wat sommige leerlingen moeten horen!

 

Sonia belichaamt wat een jezuïetenschool behelst. Ze zou verbaasd zijn dat te horen. Ze zou zeggen dat dit gewoon is wat normale mensen doen: ze helpen elkaar. Paus Franciscus ontmoette onlangs studenten van Italiaanse jezuïetencolleges. Een van de kenmerken van een jezuïetenschool, vertelde hij ze, is grootmoedigheid – dat je een groot hart hebt. Sonia is het beste voorbeeld dat ik kan bedenken van iemand met een groot hart. En dat maakt een enorm verschil voor de school en voor de levens van de jonge mensen in de school. Sonia weet instinctief hoe zij andere mensen kan helpen, hoe deel uit te maken van een menselijke gemeenschap en van een uitdagende gemeenschap van tieners.

 

In de elf jezuïetenscholen in het Verenigd Koninkrijk zijn er mensen als Sonia, die op allerlei grote en kleine manieren elke dag de gemeenschap opbouwen en ombouwen tot wat die zou moeten zijn. Dit is iets waar leraren toe geroepen zijn door middel van goed onderwijs en ook door hun geestelijke gezondheidszorg voor de leerlingen, en waartoe wij allemaal geroepen zijn door onze toewijding aan de schoolgemeenschap en de kwaliteit van de relaties die we aangaan en onderhouden. Jezuïetenscholen zijn niet iets anders dan de mensen die erbinnen bestaan. Ze zijn de mensen waaruit ze bestaan.

 

  1. De filosoof

 

Het was nooit de bedoeling van Ignatius dat zijn jezuïeten scholen zouden leiden. De eerste colleges waren bedoeld voor de scholing van jongemannen in opleiding om jezuïetenpater te worden. Maar de notabelen van de plaatsen waar deze colleges zich bevonden, oefenden al gauw druk op Ignatius uit om die scholen ook open te stellen voor hun eigen zonen. Deze eerste jezuïetenscholen gaven Ignatius problemen. Zijn nieuwe Sociëteit van Jezus was verondersteld mobiel en flexibel te zijn, om antwoord te geven op bestaande noden, om daarheen te gaan waar de nood het hoogst was. Het laatste wat hij wilde was wel dat zijn jezuïeten jarenlang als leraar aan een plaats gebonden zouden zijn.

 

Maar in de verzoeken om scholen te openen, zag hij toch ook zoiets als de hand van God. En hij stemde toe. En moest vervolgens sommige delen van de Constituties voor zijn nieuwe Sociëteit herschrijven, om tegemoet te komen aan het nog nieuwere fenomeen van jezuïetenscholen. Hij schreef dat “jezuïetenscholen bedoeld zijn voor de verbetering van leven en leren tot meerdere eer van God en voor het algemeen welzijn”. Merk op dat jezuïetenscholen eigenlijk over twee dingen gaan: beter leren (nou, dat lijkt me duidelijk – het waren tenslotte scholen!), maar altijd verbonden met beter leven. Ignatius wilde dat de leerlingen van onze scholen behoorlijk expliciet en doelbewust zouden leren hoe goed te leven. Leren en leven zijn de twee strengen van het DNA van jezuïetenscholen. Het is een beetje zo: misschien heb je wel eens geprobeerd om te hordelopen. Dat is een behoorlijke uitdaging. Je kunt gemakkelijk je scheenbenen bezeren en ten prooi vallen aan de spot van anderen. Maar goed hordelopen betekent dat je de techniek moet kennen, dat je de moed moet hebben om het uit te proberen, en vervolgens moet je het doen met gratie. Hordelopen is een beetje als het leven zelf – en ons werk in de scholen is kinderen de techniek te leren om goed te leven, om daar de moed voor op te brengen en het vervolgens te doen met een zekere stijl.

 

Maar wat betekent dat: goed leven? Dit is waar onze filosoof verschijnt: Aristoteles. Hij sprak over eudaimonia: geluk, een evenwichtig mens zijn, een betekenisvol en voldaan leven leiden. En hoe bereik je dat? Door een deugdzaam leven te leiden, vertelt Aristoteles ons.

In de elf Britse jezuïetenscholen hebben we dat een beetje uitgewerkt en kwamen we uit op een beschrijving van het soort mens waartoe wij hopen dat de kinderen en jongvolwassenen in onze scholen opgroeien. Deze beschrijving hebben we The Jesuit Pupil Profile genoemd en ziet er als volgt uit:

 

Leerlingen in een jezuïetenschool groeien toe naar…

  • dankbaarheid voor hun eigen gaven, voor de gaven van andere mensen en voor de zegeningen van elke dag; en vrijgevigheid met wat zij ontvangen hebben, als mensen met en voor anderen.
  • opmerkzaamheid waar het gaat om hun eigen ervaring en roeping; en een vermogen tot onderscheiding waar het gaat om de keuzes die zij maken en om het effect dat die keuzes hebben.
  • mededogen met anderen, dichtbij en ver weg, vooral met de minder bedeelden; en liefde door rechtvaardige daden en vergevende woorden.
  • vertrouwen vanuit hun overtuigingen en hoop voor de toekomst.
  • welbespraaktheid en oprechtheid in wat zij zeggen over zichzelf, de relaties tussen mensen, en de wereld.
  • geleerdheid, die God vindt in alle dingen; en wijsheid in de manier waarop zij dat wat zij geleerd hebben voor het algemeen welzijn gebruiken.
  • nieuwsgierigheid naar alles; en actieve betrokkenheid op de wereld, als mensen die daar waar zij kunnen dingen ten goede veranderen.
  • een bewuste levenshouding, waardoor zij gewetensvol omgaan met de hulpbronnen van de aarde; een profetisch voorbeeld voor anderen.

 

Deze acht paren van deugden komen uit het evangelie van Jezus en uit de Geestelijke Oefeningen van Sint-Ignatius. Ze verwoorden wat we proberen te doen in een jezuïetenschool. Ze belichamen de beschrijving door Ignatius van jezuïetenonderwijs gewijd aan verbetering van leven en leren.

 

En waarom zouden we dan jonge mensen op deze manier willen vormen? Omdat we graag willen dat zij de wereld veranderen. Jezuïetenonderwijs heeft altijd een doel. Pedro Arrupe, een voormalig algemeen overste van de jezuïeten, sprak over de afgestudeerden van jezuïetenscholen als zijnde “agents of change”, mensen die stap voor stap de wereld ten goede zouden veranderen.  

  1. Een vraag

 

Tot slot een vraag. Het Stanislascollege is een jezuïetencollege, omdat de school gesticht werd door de jezuïeten en andere delen van de school er later in opgenomen zijn. Maar is het een levende, ademende jezuïetenschool voor vandaag en voor de toekomst, en willen jullie – al het ondersteunend personeel, directie en docenten – dat het een jezuïetenschool is? Als mensen horen over de traditie van Sint-Ignatius en de traditie van het jezuïetenonderwijs, dan zien zij daarin iets van hun eigen onderwijsvisie. Is de visie van het jezuïetenonderwijs iets dat je zou wensen voor je eigen kinderen?

 

Dit is het Stanislascollege. Dit is jezuïetenonderwijs in Europa. Dit is jezuïetenonderwijs wereldwijd. Het netwerk van jezuïetenscholen is nog altijd het grootste samenhangende onderwijssysteem in de wereld. Het Stanislascollege maakt daar deel van uit. Jullie maken er deel van uit – als jullie dat willen.

 

Sommige leerlingen van jezuïetenscholen zullen katholiek zijn (waaronder sommige die hun geloof belijden in die zin dat zij naar de mis gaan en de sacramenten ontvangen, en andere die katholiek in naam, maar niet belijdend zijn). Sommige zullen tot andere christelijke denominaties behoren. Sommige zullen andere religies aanhangen. En sommige behoren tot geen enkele religie. Dat geldt ook voor de leraren en de andere medewerkers. Maar op jezuïetenscholen gaat het, en is het ook altijd gegaan, over het onderwijzen van mensen, en niet van katholieke mensen (hoewel ook zij daar uiteraard in opgenomen zijn!). En net als jezuïetenscholen studenten van alle mogelijke achtergronden welkom heten, zo zijn zij afhankelijk van leraren en andere medewerkers van allerlei achtergronden die bijdragen wat zij kunnen.

 

Als je in de visie van het jezuïetenonderwijs iets ziet dat overeenkomt en resoneert met je eigen onderwijsvisie, de soort school met de soort waarden die je ook zou verlangen voor je eigen kinderen, dan is de uitdaging voor jou om te bekijken hoe jij je eigen bijdrage kunt leveren aan de identiteit en de missie van deze jezuïetenschool. Voor docenten betekent dat boven alles: goed lesgeven – de leerlingen betrekken in je vak en een sfeer in de klas creëren die veilig en ordelijk is, waardoor de leerlingen kunnen leren en de fouten kunnen maken die nu eenmaal deel uitmaken van het leerproces. Het gaat om het opbouwen van relaties – binnen professionele grenzen – waarbinnen de leerkracht de leerlingen vergezelt op hun levensreis gedurende de paar jaren dat zij op school zijn:

 

“Docenten zijn meer dan academische gidsen. Zij zijn betrokken bij de levens van hun leerlingen, hebben een persoonlijke belangstelling voor de intellectuele, affectieve, morele en spirituele ontwikkeling van elke leerling, en helpen ieder van hen om een gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen en een verantwoordelijk individu binnen de gemeenschap te worden. Met respect voor de privacy van de leerlingen hebben zij oor voor hun zorgen en levensvragen en zijn zij er om hun vreugde en verdriet te delen en ze te helpen met hun persoonlijke groei en interpersoonlijke relaties. Ze proberen zo te leven dat ze een voorbeeld voor de leerlingen zijn en zijn bereid ook iets van hun eigen levenservaringen te delen.” (The Characteristics of Jesuit Education, 43)

 

Onderwijs ondersteunend personeel levert zo goed mogelijk de bijdrage die hun baan van hen vraagt, of het nu gaat om de boekhouding, het secretariaat, de keuken, het schoon houden van de school of deel uitmaken van het managementteam. Dat betekent het creëren en onderhouden van een efficiënte organisatie die de leraren ondersteunt, die op hun beurt de leerlingen ondersteunen. Ignatius sprak over “zielen helpen” – welnu, het ondersteunend personeel helpt de zielen van de leraren, die weer de zielen van de leerlingen helpen. Het gaat niet om het instituut, het gaat om de gemeenschap. “Het succes van jezuïetenonderwijs wordt niet gemeten in termen van de academische prestaties van de leerlingen of de professionele competentie van de leraren, maar eerder in termen van kwaliteit van leven.” Ondersteuning kan de kwaliteit van leven in een schoolgemeenschap maken of breken.

 

Laten we eens kijken naar een zondagse dienst in een katholieke kerk. Het is interessant om te zien welke plaats de mensen innemen. Sommigen (degenen die zich graag mooi aankleden en publiekelijk spreken of zingen) zitten vooraan. De kinderen zijn vaak mooi gekleed en hebben hun eigen boekjes voor de mis. Dan zijn er die in de volgende kring. Ze zouden er nooit aan denken vooraan te gaan zitten, maar komen elke zondag naar de kerk en zien zichzelf als volkomen opgenomen. Dan zijn er degenen die achteraan zitten, of (een zeer gegeerde plek onder de katholieken) achter de pilaren. En dan heb je nog degenen die in het kerkportaal staan of net erbuiten, of die er eigenlijk nooit toe komen naar de kerk te gaan. Deze katholieken vinden allemaal een plek waar zij zich comfortabel voelen. En die plek kan veranderen gedurende verschillende perioden in hun leven. Dat lijkt mij vanzelfsprekend en menselijk: de rijkdom van de inclusiviteit van de katholieke kerk op haar best.

 

Op de Britse jezuïetenscholen doen wij een simpele oefening met leerkrachten en andere medewerkers. We vragen hen – vertrouwelijk en voor zichzelf – om zich te plaatsen op deze kaart waarop toegewijde katholieken (die zichzelf ook zo zouden benoemen) in het centrum zitten en diegenen die veel losser tegenover de kerk staan aan de rand. Niet velen van hen plaatsen zichzelf in het centrum. Dan vragen we ze om dezelfde oefening nog eens te doen met een kaart die hun betrokkenheid bij en toewijding aan de school voorstelt. Zie je jezelf als volledig toegewijd of kom je in de laatste minuut binnen, doe je dat wat minimaal noodzakelijk is, en verlaat je de school zodra de bel gaat? De meesten plaatsen zichzelf in of vlak bij het centrum.

 

Zo kun je de schoolgemeenschap zien als een christelijke gemeenschap, bestaande uit christenen en niet-christenen. De jezuïetenschool is, zo je wilt, een soort “kleine kerk”, bestaande uit mensen die op verschillende afstanden van de bredere kerk staan, of die er helemaal geen lid van zijn. Zo is het altijd geweest. Ieders bijdrage zal verschillend zijn: je vak goed onderwijzen of ondersteunende rollen vervullen met edelmoedigheid en professionaliteit. De succesvolle jezuïetenschool heeft al die verschillende bijdragen nodig. Die maken haar tot een jezuïetenschool.

 

Ik eindig dus met een vraag: wat is jouw speciale bijdrage aan het Stanislascollege, aan deze jezuïetenschool en aan het wereldwijde netwerk van jezuïetenscholen? Dank u voor die edelmoedige bijdrage.

 

“Jezuïetenscholen zouden plaatsen moeten zijn waar in mensen geloofd en voor mensen gezorgd wordt; waar de natuurlijke talenten en creatieve vermogens van mensen herkend en gevierd worden; waar individuele bijdragen en verworvenheden op prijs gesteld worden; waar iedereen eerlijk en rechtvaardig behandeld wordt; waar het heel gewoon is iets over te hebben voor de armen, de sociaal zwakkeren en degenen die minder onderwijs kunnen genieten; waar ieder van ons de uitdaging vindt, de bemoediging en de ondersteuning die hij of zij nodig heeft om zich ten volle te ontwikkelen; waar we elkaar helpen en samenwerken met enthousiasme en edelmoedigheid in een poging om concreet en actief vorm te geven aan de idealen die we koesteren voor onze leerlingen en onszelf.” (Ignatian Pedagogy, 1993, 37)

Dit is de tekst van een toespraak gehouden aan het Stanislascollege in Delft op 6 januari 2014. Die dag waren circa vierhonderd personeelsleden van de zeven Stanislaslocaties bijeen om zich te bezinnen over de ignatiaanse pedagogiek. De auteur is de gedelegeerde van de Britse provinciaal voor de lagere en middelbare scholen.

vertaling: Ilse Dekker

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel