Woorden wekken, voorbeelden strekken

Woorden wekken, voorbeelden strekken

door Mark Rotsaert S.J.

door Mark Rotsaert S.J.

Elke roepingsgeschiedenis is anders. De roepingsverhalen in dit artikel verschillen erg van elkaar. Overal speelt Ignatius een duidelijke rol. De motivatie heeft telkens te maken met de dienst en eer aan God – en de Geestelijke Oefeningen zijn een onmisbaar instrument.

In Het verhaal van de pelgrim vertelt Ignatius dat hij Spanje verliet omdat men hem er niet de mogelijkheid gaf om de zielen te helpen. Hij wilde naar Parijs gaan en er studeren om beter de zielen vooruit te helpen en er enkelen te verzamelen die hetzelfde voornemen hadden. Hij wilde ook proberen diegenen die hij al had te behouden [VP 71].

Uit het verhaal weten we dat de gezellen die hem in Spanje waren gevolgd nooit in Parijs zullen aankomen. We worden beter geïnformeerd over wie de zes gezellen zijn die later, samen met Ignatius, de Sociëteit van Jezus zullen stichten: Pierre Favre, Franciscus Xaverius, Simon Rodrigues, Diego Laínez, Alfonso Salmerón en Nicolas Bobadilla. Allen hadden in 1534, onder de leiding van Ignatius, de Geestelijke Oefeningen gedaan. Het aantrekken van compagnons was duidelijk kenmerkend voor hun wijze van doen en de Geestelijke Oefeningen speelden daarbij een beslissende rol. Zo zal Pierre Favre in 1537 drie nieuwe compagnons vanuit Parijs naar Venetië met zich meebrengen: Claude Jay, Paschase Broët en Jean Codure. Ze hadden in Parijs onder zijn leiding de Geestelijke Oefeningen gedaan.

Uit zijn Parijse tijd vertelt Ignatius nog de volgende anekdote:

De Spanjaard in wiens gezelschap hij aanvankelijk geweest was en die zijn geld er doorgedraaid had, was zonder hem terug te betalen over Rouen naar Spanje vertrokken. In Rouen was hij echter in afwachting van een mogelijkheid voor de overtocht ziek geworden. Toen de pelgrim dat te weten kwam door een brief die hij van de zieke ontving, kreeg hij het verlangen hem te gaan bezoeken en helpen. Ook dacht hij hem in die omstandigheden ervoor te kunnen winnen om de wereld te verlaten en zich geheel en al aan de dienst van God te wijden [VP 79].

Ignatius, die te voet vanuit Parijs naar Rouen was gegaan, troostte de zieke en hielp hem, maar uiteindelijk vertrok de man terug naar Spanje en liet niets meer van zich horen.

Jerónimo Nadal

Over de relatie tussen Ignatius en Jerónimo Nadal zijn we beter geïnformeerd, niet door Het verhaal van de pelgrim maar door geschriften van Nadal zelf. Nadal, afkomstig uit Mallorca, had filosofie gestudeerd aan de universiteit van Alcalá, waar hij Laínez, Salmerón en Bobadilla had leren kennen. Hij had ook Ignatius ontmoet die er studeerde van 1526 tot 1527, maar tot een echt gesprek was het niet gekomen. Jaren later waren ze opnieuw samen, nu aan de universiteit van Parijs. Op een bepaald moment werd Nadal zwaar ziek en vreesde hij voor zijn leven. Eens genezen ontmoette hij Ignatius en ze spraken over de angst om te sterven. Dat Ignatius zo vrij was tegenover de dood maakte indruk op Nadal. Kort daarop koos hij als biechtvader Manuel Miona, een Portugese priester, die sinds Alcalá de biechtvader was van Ignatius, en hij sloot zich aan bij de groep compagnons rond Ignatius. Zo ging hij regelmatig ´s zondags met hen naar het klooster van de kartuizers. Daar voerden ze na de mis gesprekken over geestelijke onderwerpen en over de gespannen sfeer aan de universiteit waar Johannes Calvijn van zich liet horen. Nadal bleef in die bijeenkomsten enigszins afzijdig. Afzonderlijke gezellen zullen zich gaandeweg inspannen om hem er meer bij te betrekken.

De eerste die bij hem op bezoek kwam is Laínez. Omdat hij zag dat Nadal Teophilactus aan het lezen was, sprak hij over de mystieke betekenis van de Schriften: “Zolang je het niet ervaren hebt, heb je het niet begrepen.” Maar het gesprek leverde niets op. Vervolgens kwam Favre over de vloer, die het over vroomheid had. Maar ook dit bracht niets op. Ook zijn biechtvader, Miona, trachtte hem in de richting van Ignatius te bewegen, vertelt Nadal, waarop hij reageerde: “U behoort niet tot de groep rond Ignatius, waarom zou ik het dan wél doen?” Ignatius begon te vermoeden dat er bij Nadal een of ander vooringenomenheid was tegenover hem. Misschien had hij indertijd in Alcalá gehoord dat Ignatius door de inquisitie ervan verdacht werd tot de ketterse groep van alumbrados te behoren, een beweging waarvan de leden zich als “verlicht” door de Geest beschouwden. Op een dag begon Ignatius hem te vertellen wat hij in Spanje van de inquisitie te verduren had gekregen. Maar het mocht niet baten. Een andere dag nam Ignatius Nadal mee in een kleine kerk dicht bij het klooster van de dominicanen. Daar las hij hem een brief voor die hij net naar zijn neef in Spanje geschreven had. In die brief nodigde Ignatius zijn neef uit om volop de weg van de volmaaktheid te kiezen. “Er was iets in die brief dat me aantrok”, schrijft Nadal, “maar tegelijk was er ook verzet.” Toen ze buitenkwamen toonde Nadal het Nieuwe Testament en zei: “Dit is het boek dat ik volg, maar ik weet niet waar jullie me willen hebben! Laat me nu met rust en moei u niet met mijn zaken.”

Het was duidelijk niet het moment om de Geestelijke Oefeningen te doen. In april 1535 vertrekt Ignatius om gezondheidsredenen naar Spanje en in 1536 vertrekken de gezellen naar Venetië, waar ze in 1537 Ignatius zullen terugvinden. Ze hopen te kunnen inschepen naar Jeruzalem. De schepen van de Turkse vloot maken de Middellandse Zee gevaarlijk en dus gaat die overtocht niet door. In 1538 vertrekken ze naar Rome om zich aan de paus aan te bieden: hij zou hen zenden waar de nood het grootst was. Ondertussen was Nadal naar Avignon gereisd om er zijn studie in de exegese af te maken. In april 1538 werd hij priester gewijd en keerde daarna terug naar Mallorca, waar hij van 1538 tot 1545 apostolisch werkzaam was.

Op 10 oktober 1545 komt Nadal naar Rome. Hij wil absoluut Ignatius spreken. Hij ontmoet Jerónimo Doménech, die hij gekend had in Parijs en die in 1539 was opgenomen in de groep van de eerste gezellen. Maar Doménech alsook Laínez lopen wat hard van stapel en willen dat Nadal onmiddellijk of toch zo vlug mogelijk met de Oefeningen begint. Ignatius temporiseert, want hij voelt dat Nadal niet opgezet is met de haast van die twee compagnons. Gelukkig ontmoette Nadal een bekende uit Mallorca die hem uitnodigde om bij hem zijn intrek te nemen. Hij zou er enkele weken blijven. Af en toe ging hij naar Ignatius die hem uitnodigde aan tafel en rustig en vriendschappelijk met hem in gesprek ging. Op vijf november begon hij de Geestelijke Oefeningen. Hij kreeg Doménech als begeleider die volgens Ignatius, na Pierre Favre, de beste begeleider was in de eerste groep jezuïeten. De keuze die gegroeid was tijdens de tweede week van de Oefeningen was helder en troostvol: hij besliste om in de Sociëteit in te treden. Op 29 november trad hij officieel in en begon zijn noviciaat, hij was toen 38 jaar. Na zijn noviciaat wordt hij verantwoordelijke voor de goede praktische gang van zaken in het centrale huis van de Sociëteit in Rome. Hij wordt er “minister” in het jezuïtische jargon. Na twee jaar wordt hij rector van het college van Messina op Sicilië. In 1552 legt hij in Rome zijn plechtige professie af waarna hij de opdracht krijgt de Constituties, die in wording zijn, overal in de huizen in Europa te promulgeren. Hij werd de eerste geautoriseerde interpretator van Ignatius en van de geest van de Sociëteit. Tot aan zijn dood in 1580 zal hij een belangrijke rol vervullen in de uitbouw van de jonge orde. In dit merkwaardig roepingsverhaal wordt duidelijk dat Ignatius kon wachten. Nadal had tijd nodig om tot een heldere keuze te komen.

Juan de Verdolay

Over de roeping van Juan de Verdolay tot de Sociëteit zijn minder details bekend, maar het werd een lange geschiedenis. Waarschijnlijk vindt het eerste contact tussen hem en Ignatius plaats in 1535 of 1536, toen Ignatius na zijn Parijse tijd in Spanje was. Oude bronnen vertellen dat Verdolay een zeer apostolische priester was, werkzaam in de koninkrijken Aragón, Valencia en Catalonië.

Er zijn twee brieven van Ignatius aan Verdolay bewaard gebleven, een vanuit Venetië van 1537 en een vanuit Rome van 1543. Er moet een vrij regelmatige briefwisseling geweest zijn tussen beide. Zo lezen we in de brief van 1537:

Sinds ik in mijn streek (Guipúzcoa – n.v.d.v.) was en dat ik u geschreven heb, twee jaar geleden, heb ik tot nu toe geen brieven of enig nieuws van u ontvangen. Drie maanden geleden heeft Isabel Roser mij nieuws gegeven over uw gezondheid en over uw leer, die prima is en zo gezond. Ze vertelde me ook dat u mij geschreven hebt en dat u ernaar uitzag nieuws over mij te ontvangen.

Ignatius had Isabel Roser leren kennen toen hij in 1525-1526 Latijn studeerde in Barcelona. Zij bleef haar leven lang een weldoenster van Ignatius en van de Sociëteit. Na de brief te hebben beëindigd voegt Ignatius er een postscriptum aan toe, waarover verder meer. In de brief van 1543 lezen we:

Enkele dagen geleden ontving ik dankzij de goede zorgen van enkele van onze Portugese paters een brief door u eigenhandig geschreven, al is het geen antwoord op een brief door mij geschreven. Te vernemen dat u in goede gezondheid bent en dat u zich blijft inzetten in dienst en lof van zijne goddelijke Majesteit gaf me grote vreugde in de Heer.

De vermelde passages uit beide brieven leren ons twee zaken: eerst en vooral, er zijn blijkbaar nogal wat brieven heen en weer verstuurd, waarvan een aantal nooit zijn toegekomen. Ten tweede, Ignatius heeft een grote achting voor deze ijverige priester wiens apostolische inzet hem met vreugde vervult. Andere elementen uit die twee brieven laten vermoeden dat er gaandeweg een diepe band tussen beide is gegroeid. Zo schrijft hij in 1537: “Indien ik mij hier niet zo gebonden wist (uit vrije wil) door zaken die volgens mij erg belangrijk zijn, ik zou niet aarzelen u te komen opzoeken waar u bent.” Maar er is meer. In diezelfde brief laat Ignatius duidelijk horen dat hij verlangt dat Verdolay naar Venetië zou komen, want daar is meer werk voor de dienst van God dan waar hij nu in Spanje is: “Kijkend naar de situatie ginder bij u en in consideratie nemend de situatie hier, mocht u er een grotere dienst en eer van onze Heer in vinden, weet dat mijn verlangen is dat wij elkaar hier zouden ontmoeten.” De brief vervolgt met een lang verslag van het wel en wee van de gezellen van Ignatius in Venetië en omstreken. In die context gebruikt Ignatius de beroemd geworden uitdrukking “vrienden in de Heer”. Later vinden we die uitdrukking nooit meer terug in zijn correspondentie. Op het einde van zijn brief voegt Ignatius er een postscriptum aan toe, waarin hij Verdolay met aandrang uitnodigt naar Venetië te komen:

Na deze brief te hebben beëindigd heb ik uw brief ontvangen. Het lijkt me in onze Heer, die me zal oordelen, en ik heb het gevoelen dat indien u ginder veel te doen hebt, hier zou u nog veel meer te doen hebben om de Heer te dienen, wat uw verlangen is. Zorg er ondertussen voor dat wij elkaar vlug mogen ontmoeten.

Hoogstwaarschijnlijk zijn er meer brieven geschreven tussen 1537 en 1543, waarvan echter geen sporen meer te vinden zijn. Ondertussen is Ignatius niet langer in Noord-Italië maar in Rome en is de Sociëteit van Jezus door Paulus III in 1540 goedgekeurd. In zijn brief van 1543 herhaalt Ignatius zijn uitnodiging aan het adres van Verdolay. Van verschillende kanten heeft hij nieuws over Verdolay ontvangen, en dan schrijft hij:

Daarover nadenkend, is er iets wat bij mij zat te sluimeren opnieuw wakker geschoten en heb ik beslist u te schrijven zodat u enig teken van leven van mij zou krijgen. Indien u naar hier komt vertrouw ik erop dat het zal bijdragen tot de dienst en eer van zijne goddelijke Majesteit. Zelfs indien u mijn aanbod zou afwijzen of waardeloos vinden – wat ik zonder probleem zou aanvaarden – van mijn kant moet ik dit aanbod doen, want ik ben ervan overtuigd dat door zo te handelen ik mijn God en Heer dien. Het zit namelijk zo dat ik er echt naar verlang dat u naar hier komt waar het hoofd van de wereld is en waar zoveel noden te lenigen zijn waarbij ik mijn duitje in de zak zal doen.

Enkele zinnen verder beëindigt Ignatius de brief als volgt:

Ik beveel u aan bij God onze Heer. Twijfel niet over de mogelijkheden hier en verspil niet de vele talenten die onze Heer u gegeven heeft, want overal elders waar u zou gaan, komt u bij beekjes en rivieren terecht, hier begeeft u zich in de golven van de zee. Ik besluit in onze Heer in de hoop u eerder te zien dan te lezen.

Hoe Verdolay met deze steeds weerkerende uitnodiging van Ignatius is omgegaan weten we niet. De oude bronnen zeggen dat Juan de Verdolay in 1556, kort na de dood van Ignatius, dat is negentien jaren na de brief van 1537, in de Sociëteit is ingetreden na de Geestelijke Oefeningen te hebben gedaan. Toen hij was ingetreden is hij door zijn medebroeders gezien als door God gezonden. Zo’n priester vol van heiligheid en onderscheiding is ons gegeven om de leegte, die ontstaan was door de dood van Ignatius, enigszins op te vullen, zo vertellen oude bronnen. Verdolay bleef als jezuïet een uitermate apostolische priester, maar na een tijd vond hij dat het vele werk hem onvoldoende tijd overliet om te bidden. Hij verlangde meer en meer naar een contemplatief leven. Hij trad in bij de kartuizers. Toen zijn vroegere medebroeders hem vroegen of hij nu gelukkig was en of hij gevonden had wat hij zocht, antwoordde hij: “Niet helemaal. Acht uren per dag ben ik psalmen aan het zingen in het koor, en dat vermoeit me zozeer dat ik geen energie meer heb en geen tijd om te contempleren.”

Manuel Miona

We zijn de naam Miona al tegengekomen in het roepingsverhaal van Nadal. Miona werd in Algarve, Portugal, geboren rond 1477. Als priester ging hij naar de universiteit van Alcalá om er verder te studeren. Hij zal er ook docent worden. Wanneer Ignatius in 1526-1527 in Alcalá is om er filosofie te studeren kiest hij Miona als zijn biechtvader. Tussen beide ontstond er een vriendschappelijke band en wanneer Ignatius naar Parijs gaat om er verder te studeren zal Miona hem volgen. Hij blijft de biechtvader van Ignatius, maar wordt dat ook van de groep gezellen rond Ignatius. In het roepingsverhaal van Nadal, zoals hierboven beschreven, wordt Miona ook de biechtvader van Nadal. Maar dat loopt verkeerd af omdat Miona zijn penitent Nadal te opdringerig de weg van Ignatius tracht aan te raden. Maar Miona zelf zette toen ook niet de stap om zich bij de groep aan te sluiten, hoezeer hij Ignatius ook bewonderde. Hijzelf zal later zeggen dat hij toen te verlegen en bedeesd was.

In 1536 schrijft Ignatius vanuit Venetië een mooie korte brief naar zijn biechtvader waarin hij hem ten stelligste aanraadt om de Geestelijke Oefeningen te doen. Miona is dan al tien jaar Ignatius’ biechtvader en geestelijke leidsman. Ignatius schrijft:

Ik verlang er hevig naar nieuws over u te vernemen en dat zal u wel niet verbazen. Ik ben u in geestelijke zaken zoveel verschuldigd als een zoon ten opzichte van zijn geestelijke vader. Het is maar normaal dat ik de liefde en de welwillendheid die u me altijd rijkelijk hebt getoond in woord en daad wil beantwoorden. Ik zie wat mij betreft geen ander middel om een klein beetje van de schuld die ik u verschuldigd ben te vereffenen dan door u aan te moedigen om de maand Geestelijke Oefeningen te doen onder de leiding van wie ik u heb aanbevolen. Uzelf hebt me trouwens voorgesteld ze te doen voor de dienst van God onze Heer […]. Ik kan het niet voldoende herhalen: ik smeek u voor de dienst van God onze Heer, doe wat ik u gevraagd heb te doen. Ik zou niet willen dat op het einde zijne goddelijke Majesteit mij zou vragen waarom ik u niet met al mijn krachten heb aangespoord de Oefeningen te doen. De Oefeningen zijn ongetwijfeld het beste wat ik kan bedenken, kennen en vatten in dit leven zowel voor de persoonlijke vooruitgang als voor de vruchten, de hulp en het voordeel die vele anderen ervan kunnen ondervinden.

Maar het roepingsproces moet nog rijpen. In 1540 is Miona alweer in Parijs en al vlug neemt hij contact op met de communauteit van jonge jezuïeten die er hun universitaire studies afronden.  Die contacten worden steeds intenser en na verloop van tijd gaat hij gewoon in die communauteit wonen. Die verbondenheid met de jezuïetencommunauteit brengt zijn roeping tot rijpheid en hij beslist in te treden. Op zijn reis naar Rome in 1544 verblijft hij een korte tijd in de communauteit van de jezuïeten in Lyon.

In Rome doet hij de Geestelijke Oefeningen en begint zijn noviciaat in 1545; hij is dan 68. Zijn intreden werd door de jezuïeten in Rome met grote vreugde onthaald. Vier jaar later al staat Ignatius Miona toe zijn plechtige professie te doen; hij kende zijn biechtvader, een man vol wijsheid, deugd en kennis. Omwille van zijn kwaliteiten kreeg hij de delicate opdracht om te bemiddelen tussen Ignatius en Simon Rodrigues midden in de grote crisis van de Portugese provincie in de jaren 1552-1553. In 1555 wordt hij samen met Jerónimo Doménech naar de colleges van Messina en Palermo in Sicilië gezonden. Om gezondheidsredenen zal hij terug naar Rome gezonden worden waar hij in 1567 sterft.

In de drie beschreven roepingsverhalen blijkt hoe Ignatius enerzijds kan aandringen en anderzijds veel geduld heeft. Hij kan wachten. Je proeft in die verhalen ook een groeiende vriendschap als ondertoon, maar de motivatie is altijd dezelfde: de grotere dienst en eer van God, ad maiorem Dei gloriam.

Twee roepingen uit de familie van Ignatius

Er zijn een tiental brieven bewaard die Ignatius tussen 1532 en 1542 schreef naar leden van zijn familie. De oudste brief schreef hij in 1532 vanuit Parijs naar zijn oudste broer Martín García de Oñaz, hoofd van de familie. In die brief verklaart hij uitvoerig waarom hij sinds zijn vertrek uit het ouderlijk huis in 1522 tien jaar lang niets van zich heeft laten horen. Hij wilde een nieuw leven beginnen met maatstaven die, anders dan in het ouderlijk huis, duidelijk evangelisch waren. Afstand was dus nodig. Maar in het begin van de brief zegt hij verheugd te zijn over de plannen van Millán (Emilianus), de vierde zoon van Martín García de Oñaz en zijn vrouw Magdalena de Araoz, om te gaan studeren. Ignatius heeft meteen enkele raadgevingen klaar. Het is beter dat hij theologie zou studeren eerder dan kerkelijk recht, en er is geen betere plek om dat te doen dan de universiteit van Parijs. Zolang hij er (nog) is, kan hij wellicht ook een hulp voor hem zijn. Verder zijn er nog aanbevelingen in verband met huisvesting, financiën, kleding, enz.

Ondertussen is Beltrán, oudste zoon van Martín García de Oñaz, hoofd van de familie geworden. In een brief van oktober 1540 aan Beltrán de Loyola herhaalt Ignatius, verwijzend naar vorige brieven, hoezeer hij ernaar verlangt Millán in Rome te zien. “Ik ben ervan overtuigd dat God onze Heer daar erg mee gediend zal zijn en voor de familie zal het een eer zijn.” Is Millán al ingetreden of staat hij op het punt dit te doen? Duidelijkheid komt er in een andere brief aan Beltrán de Loyola van begin 1542 die vooral handelt over Millán, die op het punt staat Rome te verlaten om in Parijs zijn studie verder te zetten. Hij schrijft:

Ik heb Millán hier in Rome bezig gezien. Hij heeft de proef van de Geestelijke Oefeningen goed doorstaan en er veel vrucht uit gehaald, die oefeningen die u zelf een tijdje met grote inspanning hebt gedaan. En dus hoop ik dat hij met de jaren een lichtpunt zal zijn tot grote tevredenheid en vreugde van u allen die hem met een waarachtige liefde beminnen. Zo zal hij een licht zijn voor allen die leven in duisternis omdat hun liefde naar zaken gaat die aards, werelds en van voorbijgaande aard zijn.

Na zijn noviciaat zal hij zijn studies verderzetten in Parijs, Leuven en Keulen. Daarna zal hij naar Portugal gezonden worden, maar om gezondheidsredenen moet hij terug naar zijn geboortestreek Guipúzcoa waar hij in 1547 zal sterven.

Maar nog vóór Millán zijn noviciaat in Rome begint, is eind december 1538 een ander familielid van Ignatius in de Sociëteit ingetreden, Antonio de Aroaz, neef van Magdalena de Aroaz, schoonzus van Ignatius. In de lente van 1538 was Antonio naar Rome gereisd met het oog op een cultureel verblijf in de heilige stad en contacten te leggen in hogere kringen waarin zijn familie zich graag begaf. Hij heeft een gesprek met Ignatius en dat gesprek heeft zijn leven veranderd. Al in december begint hij zijn noviciaat met de maand Geestelijke Oefeningen.

Al na enkele maanden noviciaat geeft Ignatius hem enkele opdrachten in Spanje: aan het hof in Valladolid, maar ook in Barcelona en het Baskenland. In augustus 1541 keert hij naar Rome terug in het gezelschap van Millán die kort daarop zijn noviciaat begint. In 1542 wordt Antonio naar Barcelona gezonden om er gesprekken te voeren met Francisco de Borja. Ignatius zendt hem naar verschillende plaatsen in Spanje en Portugal, waar hij de koning ontmoet. In datzelfde jaar 1542 legt hij de geloften van profes af. In 1545 wordt hij samen met Pierre Favre met een zending naar het hof van Valladolid gezonden. In 1547 wordt hij provinciaal overste van Spanje en in 1554 wordt hij provinciaal overste van Castilië en commissaris van het Iberische schiereiland. Dit is slechts een greep uit de vele zendingen die Ignatius hem toevertrouwde. Dat Antonio de Araoz zo vlug en zulke belangrijke zendingen kreeg heeft, naast zijn diplomatieke kwaliteiten, te maken met de nauwe banden die zijn familie onderhield met het hof in Valladolid. In 1562 wordt hij door de tweede Algemene Congregatie verkozen als assistent van de generaal overste voor Spanje. In 1573 sterft hij in Madrid.

Woorden wekken, voorbeelden strekken. Elke roepingsgeschiedenis in dit artikel is een heel persoonlijke zaak. De verhalen verschillen erg van elkaar. Maar overal speelt Ignatius een duidelijke rol. De motivatie heeft telkens te maken met de dienst en eer aan God. En de Geestelijke Oefeningen zijn daarbij een onmisbaar instrument. Een roeping tot de Sociëteit van Jezus is altijd het werk van Gods Geest, die in en door mensen werkt.

Ignatius zal in de Constituties tot tweemaal toe schrijven dat er niet te veel noch te weinig roepingen voor de Sociëteit moeten worden aangenomen. In het eerste deel over de toelating tot de Sociëteit lezen we in het eerste hoofdstuk over wie de bevoegdheid heeft om toe te laten:

Enerzijds moet men zorgvuldig meewerken met de aandrang en roepstem van God door ervoor te zorgen dat in de Sociëteit het aantal arbeiders voor de wijngaard van Christus onze Heer toeneemt; anderzijds moet men er nauwlettend op toezien dat alleen diegenen worden toegelaten die beschikken over de gaven die voor dit Instituut vereist zijn tot Gods eer [144].

En in het tiende en laatste deel van de Constituties dat handelt over hoe het hele lichaam van de Sociëteit in stand gehouden kan worden en gezond uit kan groeien, lezen we: “Er moeten geen grote getallen noch mensen die niet geschikt zijn voor ons Instituut worden aangenomen, zelfs niet op proef” [819].

Op het einde van de brief van 1537 aan Juan de Verdolay schrijft Ignatius: “Hier in Venetië hebben andere compagnons, niet zonder een goede opleiding, gevraagd om te mogen aansluiten bij onze groep. Maar we hebben meer werk met het weigeren dan met het aanvaarden van kandidaten omdat we willen voorkomen dat het verkeerd afloopt.”

 

Pater Mark Rotsaert (°1942) bekleedde in de jezuïetenorde uiteenlopende functies op nationaal en internationaal niveau: hij was onder meer novicemeester, provinciaal en overste van de Pauselijke Universiteit Gregoriana in Rome. In 1981 was hij één van de oprichters van Cardoner. Hij is een kenner van de ignatiaanse spiritualiteit.

Bekijk alle cardoner articles

Deel