Over Petrus Canisius – zijn barmhartigheid

Over Petrus Canisius – zijn barmhartigheid

door Pierre Emonet S.J.

door Pierre Emonet S.J.

Qua karakter was Petrus Canisius angstig, wat depressief en scrupuleus. Voortdurend herinnert hij zich zijn eigen fouten, vooral die uit zijn jonge jaren. Ze stemmen hem verdrietig. En zo keert hij zich als nederige zondaar in gebed tot de barmhartige God. Hij vindt zichzelf ondankbaar en opstandig tegenover God, te veel bezig met de uiterlijke mens, vaak lusteloos in het uitoefenen van zijn ambt, bezig met andere zaken, ongeduldig, onaangenaam en soms streng tegenover zijn naasten. Hij is bang van God gescheiden te worden en vraagt aan mensen om voor hem te bidden. Het louter vermelden van zijn fouten uit zijn jeugd in zijn Belijdenissen (1570) doet hem de maat van Gods barmhartigheid kennen.

Ondanks alles, mijn God en Schepper, zijt Gij mijn leven en mijn heil; Gij haat niets van wat Gij zelf geschapen hebt, maar hebt alles lief wat bestaat. En tegenover al uw werken koestert Gij geen weerstand. Daar Gij zelf een eed gezworen hebt, wilt Gij niet de dood van de zondaar, maar dat deze zich bekeert en leeft. Daarom leef ik weer, dank zij Uw talloze en grote genaden, welwillende Vader en Vader van barmhartigheid, waarvan men getal, soort en grenzen zich niet kan voorstellen. Uw barmhartigheid is groter dan mijn kwaadaardigheid. Gij zijt de Allerhoogste, vol goedheid en lankmoedigheid, en Gij ziet daarom ervan af  de mens te benadelen en te schaden. In Uw grote barmhartigheid  hebt gij de zondaars  vergeven en heil beloofd. Ga niet in gericht  met uw dienaar, Heer, want wanneer Gij immers op de fouten zou letten, wie zou dan niet in vertwijfeling geraken? Wie zou dan de eeuwige verdoemenis ooit kunnen ontlopen? Wie zou dan nog kunnen bestaan? Veracht niet de brokkelige klei, het werk van Uw handen, want elke mens is een leugenaar en ijdel. Alle vlees is als gras en al zijn genade als bloemen op het veld (Jes. 40,6). Omdat Uw barmhartigheid voor al Uw werken geldt, behandel mij niet naar Uw gerechtigheid , maar naar de maat van Uw oneindige en grote tederheid. (Brief I, 26)

De Geestelijke Oefeningen die hij in 1543 onder leiding van Petrus Faber deed, stelden hem in staat de ervaring van Gods barmhartigheid te ondervinden en brachten hem ertoe deze te beantwoorden: “Vanaf dat ogenblik was mijn enige en hoofdzakelijke zorg Christus na te volgen, die barmhartig naar mij heeft omgezien…” (Brief I, 44). Tot rust gebracht kan niets hem dan meer van zijn stuk brengen. Ondanks zijn gekwelde en perfectionistische natuur is hij in staat met anderen inschikkelijk, geduldig en openhartig om te gaan, waarbij hij steeds weer de voorkeur geeft aan welwillendheid en barmhartigheid boven de strengheid van de wet. Hij keurt de strengheid van Carolus Borromeus, door de paus benoemd als visitator van Zwitserland, af en weigert, ondanks het verzoek van de nuntius, deze te ontvangen en met hem samen te werken: “Ik houd liever afstand in plaats van hem te zien, omdat ik geloof dat hij een te strenge arts voor de Zwitsers zal zijn …” (Brief VIII, 201).

Als provinciale overste van Duitsland, gebukt onder een grote werklast en altijd onderweg, blijft hij letten op de gezondheid, het welbevinden en het geestelijk leven van zijn medebroeders. Hij geeft blijk van grote verdraagzaamheid tegenover moeilijke medebroeders, bijvoorbeeld zij die geen ervaring hebben, de speciale typen die niet gehoorzamen, zij die depressief zijn en moeilijk in de omgang, de eerzuchtigen en zij die zijn eigen projecten in gevaar brengen. Steeds zoekt hij naar acceptabele oplossingen, zodat sommigen hem een zekere besluiteloosheid verwijten. Hij moedigt de oversten aan toegankelijk te zijn en begrip te tonen en niemand te kwetsen. Aan de nieuwe rector van Luzern geeft hij de raad: “Het is wijs om bij het begin niet te letten op fouten die bij het gedrag van uw medebroeders kunnen optreden; dan zullen zij eerder geneigd zijn hun oversten lief te hebben dan hen te vrezen” (Brief VIII, 465). Hijzelf laat de barse kritiek van sommige medebroeders toe. Wanneer zijn opvolger, die hem niet kan uitstaan, hem provoceert en wegduwt, verdedigt en verontschuldigt Canisius hem tegenover de algemene overste. Wanneer iemand hem over fouten of gebreken van een derde of van zichzelf vertelt, zegt hij eenvoudigweg: “Moge de Heer Jezus zich over ons en alle ongelukkigen erbarmen.”

Op de avond van zijn leven schrijft Petrus Canisius in zijn geestelijk testament:

“Heer, gedenk mij met Uw eeuwige genade en barmhartigheid. Vergeet de zonden van mijn jeugd en al wat ik naliet te doen. Wie kan al zijn fouten kennen? Zuiver mij van die welke ik mij niet herinner en vergeef uw dienaar al de overige. Want mijn jaren, maanden en dagen zijn helemaal niets wanneer deze aan uw mildheid worden gemeten…” (Brief I, 41-42).

Ook dit artikel over Canisius bij de 500-ste verjaardag van zijn geboortedag (8 mei 1521) is van de hand van Pierre Emonet, voormalig provinciaal van de Zwitserse jezuïeten.

De vertaling is van de Nederlandse jezuïet pater Gerard Wilkens die op 20 januari 2021  in Nijmegen overleed aan de gevolgen van corona.
De redactie van Cardoner denkt met veel dankbaarheid terug aan de fijne samenwerking met hem.

 

 

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel