Over Petrus Canisius – de schaduw van het kruis

Over Petrus Canisius – de schaduw van het kruis

door Pierre Emonet S.J.

door Pierre Emonet S.J.

500 jaar geleden werd Petrus Canisius geboren. Cardoner sluit dit jubileumjaar af met een artikel waarin we lezen dat de nu zeer gewaardeerde jezuïet tijdens zijn leven veel tegenstand ondervond, niet in het minst van medebroeders. 

De Nederlandse jezuïeten zijn terecht trots op “hun” heilige en kerkleraar, geboren in Nijmegen in 1521 in het onafhankelijke hertogdom Gelre. Petrus Canisius overleed in 1597 en ligt begraven in het Zwitserse Fribourg.

Hoe actief en gewaardeerd hij ook was, Canisius had geen gemakkelijk leven. Naast een scrupuleus temperament en een verregaande bezorgdheid over zijn eigen zielenheil had hij te kampen met veel moeilijkheden. Hij leed erg en werd zelfs ziek onder de druk van de kerkelijke hiërarchie, de eisen van de edelen, de gebroken beloften van de financiers, de erbarmelijke toestand van de hem toevertrouwde universiteiten, het gewelddadige politieke en godsdienstige klimaat in Duitsland, de agressie van zijn tegenstanders en de jaloezie van de medebroeders.

Aan het hoofd van de nieuwe provincie Duitsland moest Canisius het opnemen tegen moeilijke, ongehoorzame, psychisch zwakke of ronduit onevenwichtige medebroeders. Hun gedrag bracht, op pijnlijke wijze, zijn nieuwe stichtingen in gevaar. Pater Vitoria, zijn rechterhand in het bestuur van de provincie, bekritiseerde hem openlijk. Hij beschuldigde hem van oppervlakkigheid, nalatigheid in zijn ambt en ontrouw aan de regels van de Sociëteit. Hij werd in Rome als onbekwaam aangeklaagd. De spanning tussen de twee confraters escaleerde en Petrus werd ziek, in die mate dat men in Rome voor zijn gezondheid bad.

Bescheiden en berustend, erkende Canisius dat hij zijn taak niet aankon. Meer dan eens vroeg hij ervan ontheven te worden. Hij smeekte Laínez, de vicaris-generaal van de Sociëteit, om hem te vermanen “in kleine en grote zaken”.

“Laat hem mijn fouten aanwijzen, vooral die met betrekking tot mijn ambt als provinciaal overste, waarin ik, dat staat vast, dikwijls heb gefaald, door te handelen zonder de echte helderheid en onderscheiding die in Duitsland meer nodig zijn dan in enige andere provincie.”

De oprichting van de colleges bracht hem in grote moeilijkheden. Hetzelfde scenario herhaalde zich met een pijnlijke regelmaat, na felle tegenstand, na gebroken beloften en weldoeners die het op het laatste moment lieten afweten. Zelfs Rome gaf hem slechts mondjesmaat de hulp die hij nodig had. In plaats van de vereiste bekwame leraren en rectoren, ontving hij alleen maar jonge, onervaren jezuïeten, niet in staat zich aan te passen aan de situatie, en wankel in hun roeping. Als hij bij pater generaal durfde aan te dringen op bekwaam personeel, werd hij bruusk afgewimpeld: je bent niet alleen op de wereld! Eenzaamheid. Hij voelde zich miskend door de oversten van de Sociëteit.

“Hoewel ik vele brieven aan Rome heb geschreven, heb ik geen antwoord gekregen. U hebt het waarschijnlijk te druk en wij zijn te gering in aantal om zelfs maar enkele regels te richten tot hen die hier in ballingschap zijn achtergelaten. “

Canisius kreeg een zware klap toen de paus hem de opdracht gaf de Maagdenburger Centuriën te weerleggen. Petrus voelde dat de taak zijn krachten te boven ging en wilde de opdracht weigeren: kerkgeschiedenis was niet zijn vak, hij beschikte niet over de nodige documentatie, en de bestuurszaken van zijn provincie namen hem volledig in beslag. Omdat de paus toch aandrong ontsloeg Rome hem van zijn verantwoordelijkheid als provinciale overste. Zo werd dit voor hem onbekende domein, tegen wil en dank, zijn werklast. Nauwgezet en langzaam in het schrijven, bleef hij zijn teksten maar herzien en putte hij zijn assistenten uit. De situatie raakte zo gespannen dat de confraters hem niet langer verdroegen en dat de provinciaal uiteindelijk vroeg om Canisius van deze opdracht te ontheffen. Aan Canisius, die geen theoloog was, zouden geen theologische werken mogen worden toevertrouwd, hij zou niet de intellectuele kwaliteiten bezitten voor dit soort werk en hij zou zich beter kunnen wijden aan het uitgeven van werken ten goede van de volksvroomheid. De arme man, die door zijn confraters werd lastiggevallen en vernederd, begon aan zichzelf te twijfelen en dreigde ziek te worden. In een brief aan pater generaal Mercurian schrijft hij:

“Ik vermoed dat de provinciale overste mijn activiteit niet waardeert. Hij had mij beloofd dat hij aan uwe paterniteit hulp zou vragen om mij bij mijn onderzoek te helpen, maar nu zie ik dat hij dat weigert. Van mijn kant zou ik mij liever tot het schrijven beperken, daar ik merk dat weinig mensen mijn preken waarderen, vooral hier. … Ook ben ik echt niet gelukkig in deze positie, en als het mogelijk is zou ik graag bevrijd worden van deze kelk die ik drink uit gehoorzaamheid… Mij zijn weinig talenten gegeven, maar misschien kan ik, met de hulp van Christus, de Sociëteit beter dienen met het schrijven, ook al ervaar en zie ik vaak dat ik voor God eigenlijk nergens goed voor ben, en dat ik meer en meer verlang naar het einde van mijn leven en mijn zonden.”

Canisius heeft vooral geleden onder zijn opvolger Paul Hoffaeus. Met zijn harde en onbuigzame stijl zette hij de medebroeders en vrienden van de Sociëteit tegen hem op. Toen het mandaat van de provinciaal verlengd moest worden, stelde Canisius aan Rome voor om Hoffaeus toch in functie te houden, ondanks zijn tekortkomingen. Dat pakte echter verkeerd uit en hij werd al gauw overgeleverd aan de autoritaire stijl van zijn superieur. Omdat Rome Canisius soms raadpleegde over de stand van zaken in de provincie en omdat hij als consultor zijn mening mocht geven en kon corresponderen met de curie, vroeg de provinciaal aan Pater Generaal hem te verbieden ook maar iets te schrijven over de toestand van de provincie, over het college van Innsbruck en over bepaalde personen. Canisius moest zich ertoe beperken zijn mening enkel te geven wanneer hem daarom gevraagd werd!

De onderlinge verhouding tussen beiden verslechterde nog meer door twee conflicten: het theologische debat over de aanvaardbaarheid van rente op leningen, veroordeeld door Canisius en legitiem volgens Hoffaeus, en de sancties omtrent een medebroeder, de biechtvader van Prins Willem van Beieren. Terwijl de provinciaal voorstander was van een harde aanpak, ook al betekende dat een breuk met de prins, stelde Canisius een compromis voor. In beide gevallen was Rome het met Canisius eens. Verontwaardigd dreigde de provinciaal met aftreden indien “deze koppige oude man die mijn bestuur dwars zit” niet naar een andere provincie zou worden overgeplaatst. Gekalmeerd verklaarde Hoffaeus zich bereid Canisius te behouden, op voorwaarde dat hij zich voortaan alleen met zichzelf en met God zou bezighouden, zonder zich te bemoeien met het bestuur van de provincie of er commentaar op te leveren in zijn brieven. Maatregelen bleken overbodig. Canisius werd op elegante wijze op afstand gezet. In 1580 gaf de provinciaal hem een zending naar Zwitserland, naar Fribourg, om daar een nieuw college te stichten. Petrus bleef er tot zijn dood in 1597, gerespecteerd en gewaardeerd door de bevolking en de geestelijkheid.

vertaling: Rita Vandevyvere en Jan Stuyt S.J.

afbeelding: glas-in-lood raam in de Petrus Canisiuskerk in Nijmegen, oorspronkelijk geplaatst in Sint Michielsgestel

Bekijk alle cardoner articles

Deel