Ignatius priester. Een preek in een bejaardenhuis

Ignatius priester. Een preek in een bejaardenhuis

door Frans Kurris S.J.

door Frans Kurris S.J.

Deze homilie werd gehouden in het Berchmanianum te Nijmegen op het feest van de heilige Ignatius, 31 juli 2009. In het jaar van de priester was de preek op het priesterschap van Ignatius toegespitst. Er waren ook drie medebroeders bij die vijftig jaar priesterschap vierden.

Ignatius leek helemaal niet op wat wij ons meestal voorstellen van een priester, ondanks de barokke uitdossing waarin hij soms wordt afgebeeld. Ignatius wilde bijvoorbeeld geen pastoor zijn, want pastoors waren in zijn tijd functionarissen die voor hun leven over een bepaalde gemeenschap werden aangesteld, meestal in eigen streek, en die daar uitsluitend de sacramenten bedienden, ex opere operato.  In het beste geval waren het vrome mannen die de mis lazen, voor de bisschop en de seculiere autoriteiten de doop- en trouwboeken bijhielden en als lagere clergé in feite structuur gaven aan de maatschappij.

Ook waren de studies van Ignatius als voorbereiding op het priesterschap minimaal. Pas toen hij na zes jaren studie van de artes zijn licentiaat haalde, als dertigste van de honderd kandidaten, ging hij over tot de theologie. Maar al na twee jaar theologiestudie verliet hij Parijs – dat was in april 1535. Wat extra studie in Venetië en belangrijke relaties hielpen hem daar aan de priesterwijding op 24 juni 1537, maar “op titel van vrijwillige armoede en voldoende kennis”. Die kennis bleek uit zijn degelijke, zij het in Italië meestal onverstaanbare preken. Zijn eerste mis stelde hij uit tot Kerstmis 1538, tot bij de kribbe in de Santa Maria Maggiore in Rome. De feestelijkheden kwamen dus neer op de armoede van Betlehem en een brakke verkondiging. Twee jaar theologiestudie en een uitstel van de eerste mis van anderhalf jaar, wat armoedig allemaal. Geen holletje graven, geen nestje bouwen, zegt Jezus in Lucas 9,58. Voortekenen van een vreemd priesterschap?

Was die prediking in armoede wellicht niet dezelfde, zij het heel anders gekleurd, als die van Franciscus en van Dominicus, die heilige middeleeuwers van wie Ignatius in zijn levensverhaal tot tweemaal toe zegt: “Hoe zou het zijn als ik eens hetzelfde deed als Sint-Franciscus en als Sint-Dominicus?” (Verhaal van de Pelgrim, 7).

In hetzelfde levensverhaal komt ook een zin voor die voor zijn opvatting van het priesterschap karakteristiek lijkt. Wanneer de dominicanen van Salamanca hem vragen wat Ignatius en zijn vrienden dan wel prediken, antwoordt Ignatius: “Wij preken niet, maar met sommigen spreken wij na de maaltijd op vertrouwelijke wijze over de dingen van God” (Verhaal, 65). Dat is de eerste definitie van de prediking in armoede: vertrouwelijk spreken over de dingen van God, met sommigen, na het eten.

In een kroniek van vijfentwintig jaar later lezen wij hoe de  prediking in armoede begon. Het staat in het Narré van pater Emond Auger, dat gebeurtenissen in de jonge Sociëteit beschrijft uit de jaren vijftig van de zestiende eeuw. Men is op weg naar Perugia om daar een college te stichten:

 “Wij allen gingen te voet op weg van Rome naar Todi, een helwitte hoed op het hoofd, een stok in de hand, allen in toog, zonder iets anders. Samen met een gezel week ik bij Viterbo van de weg om het veld in te gaan vanwege een vreselijke maagpijn. Bij het binnengaan van de stad kwamen onze mensen in die uitrusting meer dan twee uur op straat te staan zonder te weten welke plek men hun had toegewezen, noch veel welwillende gezichten om zich heen te zien, behalve een paar norse pastoors die de deur gesloten hielden van het verblijf dat, naar gezegd werd, voor ons was gereedgemaakt. Daarom moesten wij iets anders vinden en naar de nok van het bisschoppelijk paleis klimmen, overgeleverd aan wind en storm, zonder dat iemand ons kwam opzoeken of ons kwam beletten flink geteisterd te worden door honger en allerlei gebrek. In die miskenning brachten wij het hele jaar door en wij waren genoodzaakt om meestal de mis te horen ver van onze verblijfplaatsen in een ongerieflijk hok dat kennelijk voor het bisdom gediend had als gevangenis voor misdadigers. Toen de winter gekomen was wilden wij ons beter wapenen tegen de kou, die door onze kleding heen kwam. Een vlegel van een kleermaker (het zij niet gezegd ten koste van zijn naam) ontdekte de lompen die onze arme benen bedekten en stuurde andere even erge spotvogels eropaf om net te doen alsof ze ons de maat namen, maar het was om de lol te hebben onze billen te zien, en daarna vertelden zij er elkaar om het hardst mopjes over.” (nr. 64)

 Langzaam gaat ook Ignatius begrijpen waarin de armoede wel bestaat. Ook de verkondiging krijgt scherpere contouren. De profes legt de gelofte af zorg te dragen voor onderricht, geloofsonderricht aan kinderen en minder begaafden. Tot op de dag van vandaag krijgt de zieke jezuïet de opdracht te beseffen dat ziekte geen onbelangrijker talent is om God te dienen dan gezondheid. En het hoofd van een school of college weet dat zijn bestaan zich afspeelt in een context van zakelijke beslommeringen, zorg om financiering en gebouwen, en in talloze contacten met velen. En slechts af en toe spreken wij op vertrouwelijke wijze over de dingen van God.

Geen wonderen of tekens vergezellen de prediking, net zoals bij Sint-Paulus, die slechts afgerekend wilde worden op zijn verkondiging in zwakheid. Alleen de aarden pot kan iedereen zien of horen, “opdat duidelijk zou blijken dat die overgrote kracht van God komt” (2 Kor 4,7). Het Woord Gods wordt gepredikt in een wereld die vaak alleen gediend is van het christelijke gebaar, van dialoog en solidariteit, van participatie in onderwijs of wetenschap – overal waar “de kerk” nog niet of niet meer kan komen, waar een grote nood aan God is, zonder dat men het weet, op het kruispunt van ideologieën, in het grensgebied van geloof en cultuur, op de frontlijn van conflicten. Maar steeds als een hulp, een diaconie, “iuvare animas”, heel bescheiden, vaak onmerkbaar, zonder bazuingeschal of klaroenfanfares van herauten.  “Het Koninkrijk vraagt vaak om zeer aardse werkzaamheden”, stelde de predikant bij de begrafenis van Henri van Voorst tot Voorst. “Evenmin (tempel)priester als Jezus”, zei ooit een andere jezuïet. Degelijk, bescheiden, maar ook zeer beslist, na een heldere onderscheiding der geesten. Slim dus ook.

Zo leven wij hier verder als bejaarden, met onze herinneringen, vergane mogelijkheden en kleiner geworden gaven. Wie zal de mensen tellen die weer licht zagen na het lezen van de Nieuwe Katechismus, na een bezoek van de pastoor in een armoedige kampong, na de bemoedigende woorden van een leraar met hart voor zijn leerlingen? Prediking in armoede – ook als parochies worden opgebouwd, soms van de grond af, boeken worden geschreven, de hele Sociëteit of het college van Purmerend geleid wordt, als vergaderingen worden bijgewoond, in laboratoria stug wordt gewerkt, nare ziekten worden geduld. Prediking in armoede door het individueel begeleiden van Geestelijke Oefeningen of in solidariteit met andere bejaarden, die stille, soms doodstille armen. Armoede, omdat soms (of vaak…) je geloof nog zo pover blijkt.

Maar laat het altijd écht geloof zijn, groeiend dus. Want de eerste jezuïeten heetten patres reformati: vaderlijke, moederlijke priesters die zich elke keer opnieuw wilden hervormen, omschakelen, inspelen op nieuwe situaties, herschapen worden, groeien als levende ranken aan de Wijnstok, doorgroeien, voetje voor voetje. Naar het voorbeeld van Hem die voor ons arm werd terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede (2 Kor 8,9).

Bekijk alle cardoner articles

Deel