Een nieuwe biografie van Ignatius. Kritische bemerkingen

Een nieuwe biografie van Ignatius. Kritische bemerkingen

door Mark Rotsaert S.J.

door Mark Rotsaert S.J.

De wereld om Ignatius komt tot leven in de erudiete studie Ignacio de Loyola, van de hand van Enrique García Hernán, Madrid 2013, een boek van 568 bladzijden. Naast lof voor zijn vele speurwerk oogst de auteur veel kritiek. 

De biografie zelf beslaat 451 bladzijden, waarop 30 bladzijden bibliografie volgen, 45 bladzijden noten bij de verschillende hoofdstukken, een analytische index van 35 bladzijden en tenslotte 10 bladzijden met reproducties in kleur. In het nummer van juli-september 2014 van het tijdschrift Manresa verscheen een lange recensie van de hand van Manuel Ruiz Jurado S.J., professor emeritus aan de Gregoriana. De auteur is vlijmscherp en er blijft van het boek niet veel goeds over. In hetzelfde jaar 2014 verscheen in de Revue d’Histoire Ecclésiastique de Louvain een uitgebreide recensie van de hand van Jos Vercruysse S.J., eveneens professor emeritus aan de Gregoriana. Deze recensie is bijzonder lovend: eindelijk een wetenschappelijk gefundeerde biografie van Ignatius van Loyola. Zou het kunnen dat de waarheid ergens in het midden ligt?

Het meest waardevolle aan de studie van Enrique García Hernán is ongetwijfeld dat hij de Umwelt van Ignatius tot leven brengt dankzij een ongelooflijk uitgebreid bronnenonderzoek. De ignatiaanse bronnen zijn slechts een klein eiland in een zee van historische bronnen over allerhande aspecten van de Spaanse en Europese geschiedenis van de zestiende eeuw. Wil je weten hoe het leven eraan toe ging aan het Spaanse hof en welke opleiding een jonge page er genoot in de jaren dat Ignatius in dienst was eerst bij Juan Velazquez, schatbewaarder aan het hof van Castilië, en vervolgens bij de hertog van Nájera, vice-koning van Navarra, dan zijn de eerste honderd bladzijden van het boek een ware goudmijn van informatie. Dit geldt evenzeer voor de beschrijving van het leven in de universiteitsstad Alcalá, toen Ignatius er studeerde. Maar ook over de situatie in Parijs, dé universiteitsstad bij uitstek in die jaren, heeft de auteur een groot aantal bronnen geconsulteerd. De biografie eindigt met de stichting en goedkeuring van de Sociëteit van Jezus (blz. 327). Daarna volgen tachtig bladzijden met als algemene titel: Los hombres y las mujeres de Ignacio (De mannen en vrouwen van Ignatius).

Alumbrados

De eerste tweehonderd bladzijden van het boek laten de lezer op zijn honger. Vooral de wijze waarop de auteur de link legt tussen de wereld waarin Ignatius geleefd heeft en Ignatius zelf bevredigt niet. Die bladzijden staan vol uitdrukkingen als: “het is mogelijk dat…, het is niet onmogelijk dat…, dit valt niet te bewijzen, maar ook het tegendeel valt niet te bewijzen…, ik denk dat…, ik meen dat…, het zou kunnen dat…” Wanneer je dat eenmaal merkt, begint de lectuur je toch wat te ergeren. De tekst staat vol veronderstellingen en vermoedens. Het zou kunnen dat Ignatius contact heeft gehad met die of die alumbrado, maar uiteindelijk brengt deze biografie weinig nieuwe historisch gefundeerde feiten over Ignatius in zijn Spaanse periode aan.

Wel is duidelijk dat de auteur Ignatius aan de kant van de alumbrados wil plaatsen. Het lijkt wel de rode draad in zijn œuvre: Ignatius die steeds maar op de vlucht is voor de inquisitie, die hem blijft achtervolgen omdat hij tot de groep rond de alumbrados zou hebben behoord. Het lijkt er op zeker ogenblik op dat Ignatius in Spanje bijna uitsluitend met alumbrados contact heeft gehad. Dat de verschillende processen tegen Ignatius wanneer hij, zeker in Alcalá, ervan verdacht wordt bij deze groep aan te sluiten, hem telkens opnieuw vrijpleiten van elke heterodoxie, maakt op Enrique García Hernán niet veel indruk – al kan hij het niet loochenen. En wanneer Ignatius in een brief van 1545 aan Jan III, koning van Portugal, schrijft dat hij geen alumbrados heeft gekend, dan hecht de auteur daar geen geloof aan. De reden van de processen in Spanje was, aldus Ignatius in diezelfde brief, dat hij als leek, die geen theologie gestudeerd had, over religieuze onderwerpen sprak, zoals trouwens ook blijkt uit de uitspraken van de rechters. De auteur hecht meer belang aan het oordeel van de dominicaan Melchior Cano, voor wie de Geestelijke Oefeningen een product zijn van de leer van de alumbrados, en die dit volhoudt ook nadat de Oefeningen in 1548 door Paulus III officieel zijn goedgekeurd.

De auteur vermeldt slechts terzijde en heel summier hoe die “leer” van de alumbrados tot stand is gekomen. Hij had dit verschijnsel beter kunnen situeren dan hij doet. In die jaren waren er in Castilië namelijk allerhande hervormingsbewegingen in verschillende religieuze ordes, en in de universiteitsstad Alcalá wemelde het van spiritualiteitsgroepen waarin religieuzen, priesters en leken op zoek waren naar geestelijke verdieping en vernieuwing. De brieven van Paulus, met een accent op het geestelijke, werden teksten waarnaar men graag teruggreep. In het milieu van de franciscaanse bezinningshuizen (de auteur zegt geen woord over deze recolectorios) ontstond een spiritualiteit waarin de franciscanen zich op den duur niet langer herkenden. Het accent werd eenzijdig gelegd op het “spirituele”. De kerk met haar geboden en verboden was niet zo belangrijk. Het mondgebed was van geen waarde. Belangrijker was hoe de heilige Geest je innerlijk verlichtte (alumbrado) en toegang verschafte tot de kennis van de Schrift. En wanneer God bezit van je neemt, kun je niet meer zondigen, enz. Aan de hand van getuigenissen uit processen maken de inquisiteurs van Toledo een min of meer coherente “leer” van 48 stellingen – het Libro de los alumbrados – die vervolgens in 1525 door de inquisitie wordt veroordeeld. Er was waarschijnlijk geen enkele alumbrado die die 48 stellingen aanhing. Het was voldoende dat iemand één van die 48 stellingen verkondigde om hem of haar als alumbrado aan te klagen. De jacht op ketters was in die jaren volop bezig. De inquisitie was bijzonder gealarmeerd, want veruit de meeste alumbrados waren bekeerde joden, conversos. Bovendien was sinds 1522 het gedachtegoed van Luther Spanje binnengedrongen. Alles wat maar een beetje “spiritueel” was, was verdacht. En er werden altijd wel mensen gevonden om anderen aan te klagen als ketters… Uit de getuigenissen van de processen tegen Ignatius wordt het voor de inquisiteurs nooit duidelijk dat Ignatius een alumbrado is. Maar, argumenteert de auteur, het is niet onmogelijk dat aan die oude processtukken geknoeid is – er ontbreken blijkbaar stukken. Ook hier meer vermoedens dan feiten. De auteur wekt de indruk dat alle “spirituelen” in en om Alcalá alumbrados waren. Ook de voorstanders van Erasmus worden al te gemakkelijk over eenzelfde kam geschoren. Erasmus’ geschriften waren in de jaren 1522-1527 in Spanje bijzonder populair en genoten de bescherming van keizer Karel en van de grootinquisiteur Manrique. Ignatius heeft in Alcalá de Spaanse vertaling van het Enchiridion militis christiani kunnen lezen, een vertaling die helemaal aangepast was aan de spirituele tendenzen in het toenmalige Spanje en uitgegeven was door Miguel de Eguía, een goede kennis van Ignatius. Geen woord daarover.

Het kerngebeuren in het leven van Ignatius om hem in de grote familie van alumbrados te situeren is, volgens de auteur, de verlichting aan de Cardoner in 1522 in Manresa, en met name wat Ignatius zelf daarover vertelt in het Verhaal van de pelgrim:

 Terwijl hij daar zat, begonnen hem de ogen van het verstand open te gaan. Niet dat hij een visioen zag, maar hij kreeg inzicht in veel dingen en verwierf veel kennis, zowel op het terrein van het geestelijke als inzake geloof en letteren. Dat ging met zo’n sterke verlichting gepaard, dat hem alle dingen nieuw schenen. (30)

Dat is, volgens de auteur, duidelijk de taal van een alumbrado: je hoeft niet te studeren, als je maar door God rechtstreeks wordt “verlicht”. Ware dit zo duidelijk de taal van een alumbrado, dan is het vreemd dat Ignatius – die dit vertelt op het einde van zijn leven (1553-1555) en dus al goed wist dat de dominicaan Cano, en anderen met hem, hem bleven bestempelen als alumbrado – dit met deze woorden heeft gezegd. Bij het lezen van deze biografie blijkt meer dan eens dat de auteur meer waarde hecht aan andere bronnen dan aan de ignatiaanse. Op zich is dit geen teken van wetenschappelijkheid.

Andere belichting

Gelukkig verdwijnt – maar nooit helemaal – die sfeer van veronderstellingen en vermoedens vanaf het ogenblik dat García Hernán Ignatius volgt in Parijs, en later in Venetië en in Rome. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat er voor die periode een steeds grotere keuze aan “ignatiaanse” bronnen voorhanden is. Er is niet langer alleen de autobiografie en enkele brieven van Ignatius, maar over dezelfde feiten bestaan er brieven en andere teksten van de eerste jezuïeten en later van zovele andere jezuïeten, en van vriend en vijand. De auteur heeft een duidelijke voorkeur om eens iets anders te zeggen over de stichter van de Sociëteit van Jezus dan wat zijn volgelingen – tot op vandaag – altijd al gezegd hebben. Niet dat hij dat alles in twijfel wil trekken, hij wil gewoon een andere belichting geven. Dat lijkt me een pluspunt. Het beeld van Ignatius wordt er alleen maar menselijker door. De kleine kanten en de mislukkingen komen ruim aan bod. Ignatius hoeft niet meer heilig verklaard te worden. Al moet hier onmiddellijk aan toegevoegd worden dat de auteur een grote bewondering heeft voor de figuur van Ignatius.

Twee voorbeelden die aangeven hoe de auteur soms een andere interpretatie geeft van wat door de meeste historici als vaststaand werd beschouwd: de geloften van Montmartre in Parijs op 15 augustus 1534, en de beraadslaging van de eerste jezuïeten in Rome in het voorjaar van 1539; twee belangrijke evenementen die in nauw verband staan met de stichting van de Sociëteit van Jezus. De auteur haalt het verhaal over de geloften van Montmartre uit elkaar. Er is eerst en vooral de beslissing van Ignatius en zijn zes vrienden om zich aan Christus toe te wijden, er een eigen levensstijl op na te houden, ongehuwd te blijven en in armoede te prediken in Jeruzalem (de oude droom van Ignatius). Ze zullen dit doen als priesters. Die beslissing is het eindpunt van een jarenlang groeiproces. Pas op het einde komt daar de belofte bij om naar Rome te gaan en zich aan de paus aan te bieden, mocht Jeruzalem geen haalbare kaart zijn. Op een ander tijdstip hebben ze die beslissing door geloften bevestigd in de kapel van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus Sainte Geneviève in aanwezigheid van abt Jacques Aimery. Zijn aanwezigheid gaf een zekere erkenning aan deze geloften. Aimery was kanselier van de faculteit filosofie in Parijs en had in die functie Ignatius en zijn vrienden de graad van magister in de filosofie toegekend. Die tweedeling van het gebeuren haalt de auteur uit een “andere bron uit die tijd, aan dewelke we een zeker krediet geven” (p. 220). Het is vreemd dat in een boek met 711 noten precies die bron niet vermeld wordt… De auteur geeft ook een eigen interpretatie aan die geloften. De Geestelijke Oefeningen, die tot dan toe in de privésfeer bleven, krijgen nu een sociaal karakter. Het zijn de Geestelijke Oefeningen, die ieder van de groep afzonderlijk heeft gedaan, die vorm krijgen in het project en in de wijze van leven van de groep. En dit zou de oorzaak zijn van een nieuw proces tegen Ignatius en zijn groep en tegen de Geestelijke Oefeningen op het einde van zijn verblijf  in Parijs. Het is wel opvallend dat met name op deze bladzijden (220-224) woorden als “het zou kunnen dat, het is mogelijk dat, het schijnt dat, ik denk dat, we denken dat…” weer ten tonele verschijnen.

Wat de beraadslaging van de eerste jezuïeten betreft, plaatst de auteur die gemeenschappelijke onderscheiding in de lente van 1538 en niet in 1539, zoals meestal wordt aangenomen. Ignatius zou de paus niet ontmoet hebben begin 1538, want die was onderweg naar Frankrijk om de vrede tussen Frankrijk en Spanje te bepleiten. Wat was dan de aanleiding van die beraadslaging? De groep nam uitbreiding en de meningen over de toekomst stemden lang niet overeen. Bovendien kwamen er vragen uit Portugal en Spanje om jezuïeten naar de overzeese gebieden te zenden. Ignatius roept iedereen samen voor een ernstige beraadslaging. Het is tegen het einde van deze beraadslaging dat in Rome een ware vervolging tegen Ignatius en zijn groep losbreekt. De aanstoker is, volgens de auteur, niet de augustijner monnik pater Mainardi (die later protestant wordt), maar Miguel de Landivar, die een korte tijd tot de groep behoorde, maar daarna in de aanval ging. Deze keer volgt de auteur Ignatius in zijn Autobiografie (98). Volgens de “traditie” ontmoetten Ignatius en de eerste jezuïeten Paulus III in november 1538, na die vervolging, en in de vasten van 1539 gingen ze in beraadslaging. Op het protocol dat van die beraadslaging bewaard is, heeft Ignatius eigenhandig geschreven: “1539, gedurende drie maanden. De wijze waarop de Sociëteit gestalte kreeg door gehoorzaamheid te beloven aan een van hen.” Dat de auteur dit niet eens vermeldt wekt enige verbazing. Soms lijkt het erop dat door herhaaldelijk te willen afwijken van de bestaande interpretatie van de feiten, hij het slachtoffer wordt van een zekere vooringenomenheid.

Nog een kleine illustratie daarvan: Ignatius zou in 1537 ter voorbereiding van de priesterwijding het Liber sacerdotalis van Alberto Castellani aandachtig hebben gelezen. Daarin vond hij het gebed Anima Christi (Ziel van Christus), dat hij in het boekje van de Geestelijke Oefeningen opnam. In dat gebed staat, volgens de auteur van onze biografie: “Plaats me naast U”, wat er eigenlijk niet staat. Wat er wel staat is: “Laat mij van U niet gescheiden worden… Roep mij in het uur van mijn dood, en laat mij naar U toe komen…” Het is een feit dat dit gebed Ignatius bijzonder dierbaar was, maar het lijkt geforceerd dit ene zinnetje (verkeerd vertaald om beter te kunnen passen in de zienswijze van de auteur?) te nemen als het gebed dat Ignatius is blijven bidden na zijn wijding, waarop dan het visioen van La Storta een antwoord was. Het ligt meer voor de hand om in dit verband de tekst uit de meditatie van de Twee standaarden uit de Geestelijke Oefeningen te citeren: “Een gesprek met Onze-Lieve-Vrouw, opdat zij van haar Zoon en Heer de genade moge verkrijgen dat ik word opgenomen onder zijn standaard… Hetzelfde vragen aan de Zoon, opdat Hij het van de Vader voor mij mag verkrijgen… Hetzelfde vragen aan de Vader” (147), zoals men algemeen aanneemt.

Belezen

In de tachtig bladzijden De mannen en vrouwen van Ignatius is García Hernán op zijn best. Zijn enorme belezenheid over de relaties die Ignatius onderhield met ontzaglijk veel mensen uit zeer verschillende sociale en geestelijke geledingen, maar tevens zijn kennis van het bronnenmateriaal zowel wat betreft de Sociëteit als Ignatius’ Umwelt, maken deze bladzijden tot een boeiende beschrijving van de wereld van Ignatius. Te veel om hier allemaal op te noemen. Bijvoorbeeld, de groei van de Sociëteit was niet rechtlijnig. Velen vroegen om in te treden. Velen traden in, uit heel verschillende sociale en religieuze milieus. Velen traden daarna ook uit. Ignatius was erg behoedzaam in het toelaten tot de professie. “Geestelijke helpers” – de coadjutores spirituales: bij hun intrede reeds gevormde priesters die Ignatius gewild had om de professen bij te staan – waren weinig in aantal. Wel kwamen er steeds meer jonge mensen die nog gevormd moesten worden. De nood aan zelfstandige noviciaten en studiehuizen werd dan ook steeds dringender.

De bladzijden over Ignatius en de vrouwen schetsen een levendig beeld van de zeer verschillende wijzen waarop Ignatius omging met vrouwen: slotzusters, beatas (en niet alleen in Alcalá, maar tot in Rome toe; sommige werden door de inquisitie voor verdacht gehouden), vrouwen uit de hogere kringen, zussen van jezuïeten, enz. Sommige van hen willen intreden in de Sociëteit of tenminste onder de gehoorzaamheid aan Ignatius leven. De meeste biografieën van Ignatius vermelden alleen de vragen om een of andere aansluiting met de Sociëteit waarbij het misliep, zoals in het geval van Isabel Roser en haar twee vriendinnen uit Barcelona. Ignatius kende Isabel Roser uit zijn studietijd in Barcelona. Ze was een grote weldoenster van de jonge orde. Maar in 1545 werd ze – op haar aanvraag – door Paulus III min of meer aan Ignatius opgedrongen. Een jaar later liep het mis en werd ze, met goedvinden van de paus, van haar geloften ontslagen. Tot in de zomer van 1546 was Ignatius lang niet beslist om vrouwen niet toe te laten, integendeel – aldus onze auteur (p. 344).

Naast de verschillende sociale werken die Ignatius in Rome opzette (het Casa santa Marta voor prostituees die uit het milieu wilden geraken, een school voor catechumenen – vooral joden die zich wilden bekeren – een instelling voor weeskinderen) geeft García Hernán ook voorbeelden van het werk van verzoening – tussen families, tussen Italiaanse steden – waarin Ignatius bijzonder goed was.

Opvallend is dat de auteur weinig aandacht besteedt aan de binnenkant van Ignatius, aan zijn geestelijk leven. Dat lijkt me wel het zwakste punt in deze zo rijk gedocumenteerde biografie. Van de ommekeer in het leven van Ignatius – hij wil niet spreken van “bekering” want, zegt hij, Ignatius gebruikt dat woord ook niet – beschrijft de auteur vooral de buitenkant: zijn leven in dienst van de Spaanse koning wordt een leven in dienst van Christus. Over het hele proces van de onderscheiding van innerlijke bewegingen, zoals Ignatius dat gedetailleerd vertelt in het Verhaal van de pelgrim (5-10), rept hij met geen woord. Over de mystiek van het Geestelijk dagboek van Ignatius geen woord. Als de auteur het over mystiek heeft, dan gaat het steeds over de mystiek van al dan niet van alumbradismo verdachte beatas. Het feit dat Ignatius in Venetië na zijn priesterwijding zijn eerste mis niet wilde doen en daarvoor wachtte tot hij in Rome was, zou te wijten zijn aan het feit dat er in Venetië een proces tegen hem bezig was. Elke meer geestelijke interpretatie wordt uitdrukkelijk uitgesloten. De auteur geeft als het ware een geseculariseerde interpretatie van het leven van Ignatius. Over diens geestelijk leven, over wat aan de objectieve beschrijving van de feiten door de historicus ontsnapt, wordt niet gesproken. Nochtans zijn er veel bronnen die het over de binnenkant van Ignatius hebben – teksten van hem en over hem – maar die worden niet of nauwelijks ter sprake gebracht. Zou het kunnen dat de auteur zich liever niet waagt op een terrein waar hij zich niet thuis voelt?

Wat maakt dan, volgens Enrique García Hernán, dat Ignatius terecht behoort tot de Españoles eminentes (zo heet de reeks waarin deze biografie verschijnt)? Dat lees je in de epiloog, die als titel heeft: La eminencia di Ignacio. Een belangrijke karaktertrek van Ignatius, zo niet de belangrijkste, was dat hij in hoge mate de kunst beheerste om te bemiddelen. Ignatius was flexibel, intelligent, geduldig, creatief, had een goed gevoel voor humor, hij was een goed communicator (blz. 445). Die eigenschappen maakten hem tot een gewaardeerde bemiddelaar. De jaren aan het hof – nog voor zijn bekering – hadden deze eigenschappen verfijnd. Zo werd Ignatius een man van vertrouwen. Al die eigenschappen zouden hem ook helpen om, uiteindelijk, niet het slachtoffer te worden van de inquisitie. Zijn gave om te bemiddelen zou hem ook helpen bij de moeilijkheden die hij ondervond om de Sociëteit van Jezus te laten goedkeuren. Wat bijblijft is zijn vastberadenheid om tot een goed einde te brengen wat hij vond te moeten doen (blz. 450). Ik eindig eerlijkheidshalve met de laatste zin uit het boek: “Uit deze bladzijden komt het beeld naar voren van een bemiddelaar die met eenzelfde kracht zijn vertrouwen stelde in God en in de mens” (blz. 451).

Pater Rotsaert is overste van de jezuïetencommuniteit aan de Gregoriana in Rome, docent spiritualiteit en directeur van het Centrum voor Ignatiaanse Spiritualiteit aan dezelfde universiteit. Hij bespreekt het boek van de Spaanse historicus Enrique García Hernán, Ignacio de Loyola (Españoles eminentes), Madrid, Taurus, 2013, 568 blz.

 

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel