Brief bij de keuze van Paus Marcellus II

Brief bij de keuze van Paus Marcellus II

door Juan de Polanco S.J.

door Juan de Polanco S.J.

Een sobere en vrome paus werd gekozen in 1555: hij zou de broodnodige hervorming van de kerk ter hand nemen. De eerste jezuïeten waren blij met hem. Pater Juan de Polanco, de secretaris van de jonge Orde schreef op verzoek van Ignatius deze brief, zeven dagen na de verkiezing van paus Marcellus II. De paus stierf drie weken na de keuze op 1 mei 1555.                                                                                                                                                                                                                        Rome, 16 april 1555

De vrede van Christus

Onze vader, magister Ignatius, heeft me onlangs opgedragen een brief te schrijven aan alle oversten en rectoren van de colleges van onze sociëteit met de vraag dat zij met hun gebeden Gods welwillendheid zouden afsmeken voor een goede keuze van een nieuwe paus. Alle priesters zouden ook regelmatig het misoffer aan God moeten opdragen met de intentie dat Hij aan zijn Kerk een ware herder zou geven, in staat de Kerk te hervormen. Minstens driemaal per dag zal ieder dit in een apart gebed aan de Heer vragen.

Het lijkt er wel op dat Gods goedheid onze gebeden en die van de gehele Kerk heeft verhoord. Want na slechts vier dagen in conclaaf hebben de kardinalen, niet door een of andere politieke berekening, maar door de inspiratie van de heilige Geest, onze Heilige Vader Marcellus II gekozen. Tot dan droeg hij de naam van kardinaal de Santa Croce – het kruis dat hij al die tijd zozeer liefhad. Het is ook op de woensdag tijdens de Goede Week, waarin we het mysterie van het kruis gedenken, dat hij verheven werd tot [het hoogste ambt van] de Heilige Stoel. De ernst van zijn moreel leven, de vurigheid van zijn vroomheid, zijn ijver voor het katholieke geloof, zijn onderscheidingsvermogen, zijn kennis en zijn grootheid van hart maken van hem een man, waardig voor dit ambt en deze waardigheid. Hij heeft de naam die hij had als kardinaal gehouden, want hij had niet de intentie, zo zei hij zelf, om zijn levensstijl te veranderen. Tot op vandaag geeft hij daar ook het bewijs van door zijn bescheidenheid en zijn nederigheid. En zo blijft hij wie hij is, meer nog, hij schijnt in die deugden te zijn gegroeid alsook in vroomheid.

Hij maakt het waar, niet alleen in woorden, maar ook in daden. Terwijl het de gewoonte was bij vorige pausen om onmiddellijk de eigen huishouding op te voeren, wilde hij vanaf het begin alleen die dienaren meenemen die hij al sinds lange tijd had, tot hij zou zien hoe de zaken in het apostolisch paleis ervoor stonden. En terwijl het de gewoonte was de pauskeuze en de kroning van de paus met veel luister – en met veel geld, meer dan twintigduizend dukaten – te vieren, gebeurde dit nu op die woensdag van de Goede Week en zonder enige bijzondere uitgave. Meer nog, hij verbood de feestelijkheden op de Engelenburcht en op andere plaatsen. Hij beval het geld dat men gewoonlijk uitgaf voor dit soort feestelijkheden te geven aan de armen en aan vrome werken. Hij wandelt graag te voet naar de Sint-Pieterskerk en naar de kapel van het apostolisch paleis, liever dan gedragen te worden op een plechtige troon. Hijzelf viert de mis op een zeer devote manier. Hij vond de financiële middelen van de Kerk nogal uitgedroogd en wilde door zijn voorbeeld, vooraleer het te doen in woorden, overbodige en nieuwe uitgaven in vraag stellen en hervormen. Hij wilde, naar wij vernemen, dat de kardinalen jaarlijks dertigduizend gouden munten zouden reserveren voor de uitgaven van het huis en dat de andere inkomsten van de Kerk zouden worden gebruikt voor de noden van de Apostolische Stoel, voor de armen en voor vrome werken. Het was de gewoonte op Paasdag de zegen te geven aan het op het Sint-Pietersplein verzamelde volk en dan geld naar de massa mensen te gooien. Een van de assistenten van paus Marcellus kwam met het voorstel dat het God meer zou behagen dat geld te besteden aan vrome werken en aan de armen in plaats van het te gooien naar het volk, terwijl velen zich daaraan ergerden. De Heilige Vader vond dit goed en beval veel geld naar kloosters en andere heilige plaatsen te brengen.

Veel mensen vreesden dat de druk van een groot aantal leden van zijn familie, met hun gehechtheid aan alles wat met lichaam en bloedverwantschap te maken heeft, het zou halen op de rechtgeaardheid en de integriteit van de Heilige Vader. Echter, dankzij Gods genade liep het helemaal anders af; tot grote vertroosting van de vrome zielen. Hij verhinderde dat zijn broer die woonde in een stad in de Marken, in Ancona, naar Rome zou komen. Hij verbood anderen van zijn familie te Montepulciano om naar Rome te verhuizen; meer nog, twee neven die in Rome woonden werden weggezonden naar Bologna om er te studeren. In het algemeen besliste hij dat hij niet wilde dat leden van zijn familie zich zouden verheffen boven de stand waarin ze geboren waren – hij maakte dit ook publiek bekend. Om de ongeordende gehechtheden van zijn opvolgers in de mate van het mogelijke te corrigeren, verordende hij zelfs in apostolische brieven om die gewoonte, die betwist werd, op te geven en bevestigde hij dat het in de toekomst schandelijk zou zijn indien pausen hun familie zouden verrijken met goederen van de Kerk. Moge de Heer Jezus deze geest van paus te willen zijn, niet voor zichzelf of zijn familie maar voor Gods Kerk, in zijn plaatsbekleder bewaren.

In korte tijd heeft hij, wat het bestuur van de Kerk betreft, een sterk voorbeeld gegeven. Hij beval alle prefecten, van zowel de burgerlijke als de criminele rechtbanken, bij hem te komen en hij gebood hen op zeer strenge toon geen rekening te houden met wie familie van hem waren. Hij zou hen ook rekenschap vragen van de precieze manier waarop zij de rechtvaardigheid in deze uitoefenden. Op dat vlak zien we dat de stad een ander gelaat krijgt en we hebben er vertrouwen in dat, eens deze voorkeursbehandeling zal zijn afgevoerd, rechtvaardigheid zal heersen.

Het wordt duidelijk dat al vanaf de eerste nacht van dit pontificaat de paus door de hervorming van de Kerk in beslag wordt genomen. Inderdaad, allen die zich in de kringen van de kardinalen bewegen hebben de gewoonte om privileges en allerlei gunsten te vragen en te verkrijgen van de pas gekozen paus. Wanneer ze nu smeekschriften tot paus Marcellus richtten verontschuldigde hij zich hoffelijk en verklaarde hij dat hij op geen enkele manier wilde ingaan tegen wat was beslist over de hervorming en dat hij hen later, na zorgvuldig onderzoek, op gepaste wijze zou belonen. Het gebeurt ook dat kardinalen, die overladen zijn met zulke smeekschriften, met groot gemak van de nieuwe pas gekozen paus allerlei zaken bekomen. En omdat de pausen, om te behagen aan de kardinalen, de gewoonte hebben die gunsten toe te staan zonder de zaken te onderzoeken, had de kanselier [die voor die giften verantwoordelijk is] de gewoonte aangenomen om dit soort toegevingen te reduceren. Paus Marcellus verlangde een zekere vasthoudendheid te tonen in het toestaan van wat gevraagd werd en hij wilde niet tegen de hervorming ingaan.    Daarom plaatste hij nooit zijn handtekening en bewaarde hij alles voor grondig onderzoek. Men heeft zelfs opgemerkt dat, toen een hooggeplaatst iemand hem papier en pen voorhield en met enige opdringerigheid vroeg om te tekenen en de gunsten die hij had verkregen van de overleden paus te bevestigen, paus Marcellus antwoordde: “Indien wat u vraagt rechtvaardig is, zult u het bekomen nadat men de zaak grondig heeft onderzocht; is het niet rechtvaardig, dan zult u het niet krijgen, vandaag niet en later niet.” Tot iemand die bad dat hem een lang leven zou gegeven worden, antwoordde hij: “Indien mijn leven nuttig kan zijn voor Gods Kerk, dat Hij het me dan geve; zo niet, dan verlang ik eerder een kort leven om mijn zonden niet nog meer te doen toenemen.”

Vanaf het begin van zijn pontificaat begon hij met vaderlijke ernst de groep jongere kardinalen aan te sporen tot hervorming. Alleen al zijn persoonlijk voorbeeld schijnt allen aan te zetten tot hervorming. Hij is ook begonnen, met zijn gebeden en zijn vurige ijver, zich in te zetten voor de vrede tussen de christelijke vorsten. Ten slotte, we zien in hem alle tekenen van een heilige vader. God blijkt, in al zijn goedheid, met mededogen op zijn Kerk neer te zien. Moge Hij zijn gaven in toenemende mate blijven geven aan deze opperste herder van heel de Kerk.

Wat de sociëteit betreft, wij waren niet erg bezorgd, enerzijds omdat de belangen van de universele Kerk al onze verlangens samenvatten, anderzijds omdat deze goede paus van Gods Kerk ook voor onze sociëteit goed zal zijn. Inderdaad, wat de sociëteit betreft, gaan al haar krachten naar hetzelfde doel. Maar paus Marcellus heeft een vaderlijke affectie voor onze sociëteit die hij goed kent vanaf zijn beginperiode in Rome en hij weet wat God door haar tot stand brengt tot in Indië. Hij heeft verschillende biechtvaders van de Sociëteit gehad, en vooraleer hij naar Rome vertrok voor de pauskeuze, heeft hij zijn biecht gesproken bij de rector van ons college in Loreto, waar hij is voorgegaan in de eucharistieviering in de kapel van de Aankondiging aan Maria en met eigen handen de communie heeft uitgedeeld aan al de onzen. Hij heeft hen ook in een vrome toespraak aangemoedigd om vooruitgang te maken in de deugden.

Na de pauskeuze is onze pater-generaal, samen met een andere pater, de paus gaan groeten. Paus Marcellus heeft hen zo menselijk, zo vriendelijk en vol affectie ontvangen; hij heeft elk van hen omarmd en de vredeskus gegeven. Zoveel goedheid had hij als kardinaal nog niet kunnen tonen. Hij besprak met pater-generaal verschillende onderwerpen die we vermeld hebben en hij spoorde hem aan om altijd en in alle vrijheid voorstellen te doen die voor Gods grotere eer zouden zijn. Hij zei ook dat hij aan de sociëteit had gedacht voor wat het volgende punt betreft: hij zou graag twee priesters van de sociëteit krijgen – indien dit zou kunnen zonder nadeel voor de sociëteit. Met hen zou hij kunnen spreken over alles wat Gods grotere eer betreft; hij zou luisteren naar hun advies, ze zouden zelfs samen de mis vieren en met hem in het paleis wonen. We zijn begonnen te zoeken wie voor deze taak in aanmerking kunnen komen. De andere 170 jezuïeten die in Rome verblijven hebben de Heilige Vader nog niet gezien. De paus heeft zich in hun gebeden aanbevolen en hij heeft hen zijn zegen gegeven. Hij zou het erg op prijs stellen mochten zoveel mogelijk jezuïeten tot bij hem komen om hem de voeten te kussen.

Gezegend zij de Heer die een zo grote hoop op hervorming in de Kerk in ons midden heeft doen opstaan. U, pater-overste, en allen die tot onze sociëteit behoren – waar ook ter wereld – zullen ter harte nemen en de Heer vragen dat Hij zou mogen voortzetten wat Hij begonnen is in het belang van de universele Kerk en voor de glorie van zijn zeer heilige naam.

Ik groet u in Jezus Christus onze Heer.

Pater Mark Rotsaert vertaalde deze brief van Juan Polanco (1517-1567), een Spaanse jezuïet, rechterhand en secretaris van Sint Ignatius. De brief heeft een bijzondere betekenis tijdens het pontificaat van paus Franciscus.

Bekijk alle cardoner articles

Deel