Spirituele identiteit en mystiek

door Andreas Schönfeld S.J.

door Andreas Schönfeld S.J.

Wanneer een missionaris niet contemplatief is, kan hij Christus niet op een geloofwaardige manier verkondigen. Het contact met vertegenwoordigers van de belangrijkste niet-christelijke tradities, vooral uit Azië, heeft mij in de mening gesterkt dat de toekomst van de missie grotendeels afhangt van de contemplatie.  De spiritualiteit van de missionaris is gebaseerd op “zich innerlijk door de Geest te laten vormen om steeds meer gelijkvormig aan Christus te worden”.  Deze uitspraak van Johannes Paulus II  in Redemptoris missio (nr. 91) geldt niet alleen voor de missionaire opdracht, maar ook voor de interreligieuze dialoog, de catechese, ja zelfs voor de christen in zijn proces van bewustwording. Daarmee wordt zeker niet bedoeld dat voor de evangelisatie, de dialoog tussen de godsdiensten of de toegang tot het geloof een bijzondere gave voor het beschouwende gebed wordt verondersteld. Desondanks is de eis die hier gesteld wordt hoog: “De missionaris moet iemand zijn die zich het beoefenen van contemplatie eigen heeft gemaakt.” Er wordt niet minder gevraagd dan het verinnerlijken van een houding die ons in alle dingen met God verbindt. “Men kan niet getuigen van Christus zonder zijn beeld te weerspiegelen, dat in ons door de genade en de werkzaamheid van de Geest tot leven komt.”

 Zich bewust worden van Christus als middelpunt

 Alleen de goddelijke vertroosting verleent ons geloof authenticiteit en kracht van getuigenis. Christen zijn zonder verdiepend gebed kan weinig uitrichten. Wat in het bijzonder geldt voor een missionaris betreft vandaag de dag praktisch iedereen. Wel zijn de twijfels complexer, de bekoringen geestelijker en de verleidingen subtieler geworden.Het geloof moet in het maatschappelijke klimaat van een schimmig pluralisme met verregaand nihilistische grondslag staande worden gehouden.Zonder de ruggensteun van een persoonlijke gebedservaring zal aan de feitelijke relativering van het christen-zijn nauwelijks weerstand zijn te bieden. De nieuwe religieuze belangstelling biedt geen grond voor euforie. Slechts aan enkelen zal deze toegang tot geloof verschaffen. De eigenlijke beproevingen staan ons nog te wachten, uiteindelijk minder door frontale ideologieën dan tengevolge van de absurditeit van het maakbare en de totale manipulatie van de mens door zichzelf. De vraag van Christus blijft gelden: “Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?” (Lc 18,8).

De beslissende weg naar een nieuwe geloofszekerheid ligt in de bezinning op het wezenlijke. Het middelpunt van de christelijke identiteit is Christus. Zoals Pedro Arrupe S.J. zegt in het interview met Jean-Claude Dietsch van 1981: “Voor mij is Christus alles. Als men Christus wegneemt uit mijn leven zal alles ineenstorten, zoals een lichaam waarvan men het skelet, het hoofd en het hart wegneemt.” De apostel Paulusspreekt van het in-Christus-zijn van de gedoopte en van de inwoning van Christus in de gelovige. Dat is het grondbeginsel en het doel van christelijke mystiek: “Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” (Gal 2,20). De ervaring van troost en de geraaktheid door Gods tegenwoordigheid zijn oorsprong, groei en volwassenheid van het geloof. Het licht van het geloof is de bron van mystieke ervaring. Want het geloof betekent dat je gegrepen bent door Gods liefde.Met de pure troost die in het geloof in Christus is gelegen wordt God rechtstreeks als een zaadkorrel in ons neergelegd.“Jullie is het geheim van het koninkrijk Gods toevertrouwd” (Mc 4,11).  Wie in Christus gelooft valt de vriendschap van God ten deel. Het is het mysterie van de goddelijke nabijheid dat in een gelovige present wordt. Echte troost is niets anders dan dat je God op het spoor komt, die in het geloof altijd al aanwezig is. Mystieke ervaring is dus geïntensiveerde geloofservaring. Wij vinden onze identiteit als christen in het bewust geloven. Juist daar waar de troost van Christus ons bemachtigt en slijpt en met God verenigen wil.

 Hoe dieper ons geloof is des te meer vinden wij God en onszelf. De ervaring van troost maakt ons niet alleen zeker van God, maar schenkt ook inzicht in onszelf. Waar God zelf mij beroert bespeur ik wie ik voor God ben en herken ik Gods wil voor mijn leven. Spirituele identiteit, die wortelt in het zich bewust worden van God, is zéker van zichzelf: “Een geestelijk mens (ό πνευματικός) kan alles beoordelen, maar over hem oordeelt niemand” (1 Kor 2,15). De troost waarover je niet kunt beschikken en die onverwachts komt, heft de twijfel op: “Christus komt in ons van binnen naar buiten en wij komen van buiten naar binnen” (Ruusbroec, Brulocht 2,4). Daarentegen blijft een geloof dat zich voedt met beelden en gedachten gemakkelijk aanvechtbaar. Daaraan ontbreekt de transparantie van Christus als middelpunt, de contemplatieve inkeer.

Nu is geloofsverdieping alleen niet voldoende. De problemen van de identiteit wortelen dieper. De structuur van ons bewustzijn zelf vormt een hindernis die genomen moet worden. De nadruk op de buitenkant en op het ik, die de gedifferentieerde wereld van de techniek met zich mee brengt, versnippert de geest en verhindert ons geconcentreerd vanuit het centrum van onze persoon te leven. Omdat wij niet meer thuis zijn in het centrum van ons lichaam, verliest de ziel haar natuurlijke vermogen tot inkeer. Het kunnen luisteren naar Gods woord wordt niet alleen bedreigd door het verloren gaan van ondersteunende sociale randvoorwaarden, maar evenzeer door het verdwijnen van de gezonde menselijke basis. Het inoefenen van een contemplatieve vaardigheid is meer dan ooit urgent. Dat heeft de pastorale constitutie Gaudium et spes al geconstateerd (nr. 59).

 Spirituele discretie

 De factoren nemen toe die pleiten voor een contemplatieve praktijk op bredere basis: religieuze aanvechtbaarheid (nihilisme), psychologische kritiek (projectie), spirituele concurrentie (andere godsdiensten), sociale ontbindingsprocessen (eenzaamheid) bewerken een sterke belangstelling voor mystiek.Onder de druk van het vinden van je eigen identiteit, of beter gezegd: God te willen ervaren, ja zelfs te moeten ervaren om te kunnen geloven, worden de laatste spirituele “instrumenten” van stal gehaald. Een bezinning op mystieke getuigenissen die ons bij de kern van de geloofservaring brengen, is noodzakelijk. Die bezinning schiet tekort waar mystiek tot marktwaar wordt gereduceerd. De drijvende factor bestaat minder in een relativering van buitenaf dan wel in een dieperliggende zelfvervreemding, die de kerk direct zélf betreft. Daarvan getuigt het feit dat het begrip “spiritueel” aan inflatie onderhevig is. Het is als het ware tot een kwaliteitswaarmerk geworden van wat de markt ons te bieden heeft.

Het leven binnen een orde, de priester, de liturgie, dat alles zou spiritueel moeten zijn. Wat bijna hetzelfde betekent als mystiek. Want hebben niet al deze drie categorieën met geestelijk leven van doen? Kloosters zonder contemplatie zijn overbodig, een pastor die geen troost biedt heeft zijn roeping gemist en geestloze liturgieën werpen geen vrucht af. Het verlies aan betekenis van die drie begrippen ten gunste van het predicaat spiritueel heeft een gekke afmeting bereikt. Omdat veel in de kerk wat op zich geestelijk zou moeten zijn, hol is geworden, moet “mystiek” de leegte vullen. Daarmee zal de toenemende vervreemding van het geloofsleven en de mystiek sinds de late middeleeuwen niet ongedaan worden gemaakt. De mystiek en de beleving daarvan waren en blijven een uitzondering. Zeer zeker gaat het ook niet om een soort spirituele rangorde, waarbij als maatstaf voor het succes luidt: A is spiritueler dan B, wat betekent: A heeft meer spirituele kennis van zaken, is spiritueel meer “geprofileerd”. Daarmee is het marktbeginsel in de kerk doorgedrongen waarvan het principe luidt: “Ik ben zo, zoals jullie mij wensen.”

Op dit punt onderscheiden de voorvechters van een kerk met een oppervlakkig aanbod en haar tegenstanders, de neoconservatieve ritualisten, zich psychologisch niet van elkaar. De grondslag van het kwaad is een spiritueel narcisme. De relativisten zoeken hun identiteit in het toegeven, de traditionalisten zoeken hun contouren door af te grenzen. Beiden gebruiken de mystiek om bij hun volgelingen bevestiging te vinden. De integratie van de kern van het geloof – de mystieke dimensie – en zijn contemplatieve beleving in het bewustzijn van de kerk worden daarmee verhinderd. De kerk vindt geen baat bij een ritualistisch mysticisme zoals bv. Martin Mosebachpropageert. Innerlijkheid ontwikkelt zich niet waar men “ieder spoor van subjectiviteit uitwist”. Even weinig helpen gebedenboeken voor jongeren met postmoderne Heilig Hartkitsch, waardoor de jeugd vastgepind wordt op de affectieve kant van de mystiek.  We moeten niet werken met mystieke verplaatsbare decors om mensen te winnen.

Wat ontbreekt zijn zelfbewuste christenen die hun kerkelijk geloof beleven zoals het ten diepste bedoeld is, namelijk contemplatief. Maar dan wel in het kader van een moderne geïntegreerde spiritualiteit,die traditie en moderniteit, mystiek en geloof, contemplatie en liturgie met elkaar verenigt. Niet velen zijn bereid persoonlijk dat te doorleven wat spiritueel aanspreekt. En er zijn er niet velen die vanuit de vertrouwdheid met de mystiek een spirituele catechese aanbieden en een contemplatieve gebedsmethode overdragen. Daar komt nog bij dat in communiteiten, parochies, seminaries of noviciaten dikwijls heftige tegenstand losbreekt, zodra het concreet wordt. Voor contemplatieve spiritualiteit is slechts tot op zekere hoogte belangstelling.

Het ontbreekt degenen die geïnteresseerd zijn in nieuwe vormen van religie aan het vermogen om zich te binden, aan de wil tot navolging. Op mystiek kun je geen aanspraak maken. Veeleer maakt zij aanspraak op ons en verlangt zij dat er vrijmoedigen discreet getuigenis van wordt afgelegd. Softe exploitatie van de katholieke kerk met haar sacramenten, symboliek en mystiek ligt in de markt. De cultus van het chique gebedenboek, het kloosterleven als “wellness”, boeken over alledaagse rituelen enzovoort vormen een waarschuwing. Dat alles biedt weliswaar een aanzet tot verdieping, maar het is niet genoeg “de monnik in zichzelf” te ontdekken of alleen maar ervaringen op te doen in meditatiesessies. Van de andere kant is het ook te weinig officieel alleen maar een “eucharistische monocultuur” te verzorgen en alleen maar aan te sporen tot vormen van overwegend gebed (het getijdenboek). Het gaat erom onze mystieke erfenis in het geloof van alledag wortel te laten schieten. Wij hebben christenen nodig die geen moeite schuwen om een contemplatief leven op niveau op te bouwen en die weerstand bieden waar de oppervlakkige “elite” spirituele uitverkoop houdt. Reclame maken met mystiek is contraproductief. Dat bevordert alleen maar religieuze pretentie en zucht naar sensatie. Halfslachtigheden helpen niet om God als God te vinden.

Het is problematisch om uitgerekend in deze context aan contemplatie een speciale rol toe te kennen. De diepste kern van ons gebedsleven wordt in de uitverkoop gedaan, wanneer het als middel wordt gebruikt voor het vinden van eigen identiteit en succesvolle zending. Innerlijkheid als bron van belangeloze liefde wordt daardoor ondermijnd en dat is de doodsteek voor de contemplatie. Desondanks mogen wij van contemplatie geen geheime wetenschap maken. Waar zij op een authentieke wijze wordt overgedragen is zij een grote hulp. Overdreven bezorgdheid vanwege de gebruikelijke oppervlakkigheden is een slechte raadgever. Het spirituele tot marktwaar maken stoot op een absolute grens: echte mystiek laat zich niet gebruiken. Vertrouwdheid met God, de vrucht van contemplatie, onttrekt zich aan de openbaarheid. Zij kan alleen daar zijn waar zelfloze liefde heerst.

 Interne tegenspraak oplossen

De beste manier om contemplatie op bredere basis en zonder substantieel verlies door te geven bestaat hierin dat degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn hun eigen mentaliteit onderzoeken. Wanneer een moderne spiritualiteit ontbreekt die de kern van het geloof transparant maakt, dan loopt dit uit op compenserende vormen van vroomheid. Het persoonlijke tekort aan ervaring wordt door religieuze surrogaten en ensceneringen gladgestreken. De benauwende ervaring van bekoring, onzekerheid of godverlatenheid wordt niet toegegeven maar verdoezeld. Wie zijn identiteit zoekt moet kritisch blijven om niet te vervallen in de oppervlakkigheid van een consumentenkerk of in het schema van neoconservatieve vormen van katholicisme. Vroomheid kan op deze manier noch affectief volwassen noch echt spiritueel zijn, en vooral niet werkelijk overtuigen. De extremen komen hierin overeen dat zij door kunstmatige karakteriseringen een spirituele identiteit proberen op te bouwen. Zowel de onorthodoxe als de traditionalistische richting zijn varianten van het marktdenken. Zij zullen het kerkelijk leven voor een nieuwe innerlijke vuurproef stellen.

Met name priesterkandidaten en net gewijde priesters moeten zich afvragen waarin ze hun identiteit willen vinden. Beslissend zal niet alleen het eenduidige ja tot de liturgiehervorming zijn, maar ook hun relatie tot de mystieke traditie, in concreto: de contemplatieve gebedspraktijk. Het bekende woord van Karl Rahner “de vrome van morgen zal een mysticus zijn, iemand die iets heeft ‘ervaren’, of hij zal niet meer zijn” geldt meer dan ooit (Schriften, vii 22). Dat maken de kerkelijke encyclieken van de laatste tijd duidelijk. De grondgedachte van Rahner wordt daarin adequaat opgenomen. De betekenis van mystiek, contemplatie, “intensief geestelijk leven” überhaupt, wordt met kracht onderstreept (Sacramentum caritatis, nr. 80).Dit betreft allereerst de professionele “meesters van het gebed”, maar het geldt ook voor de hele christenheid (vgl. de universele roeping tot heiligheid in Lumen gentium, nr. 39 e.v.).

Deze nieuwe waardering wordt echter door een zekere inconsequentie belast, die zichtbaar wordt wanneer het om de praktijk gaat. Zonder de vereiste oefening kan niemand contemplatief leven. Het wantrouwen tegen contemplatie, als zou het om een objectvrije gebedsvormgaan,is onmiskenbaar. Dat herkent men al hieraan dat een dergelijke gebedsvorm nauwelijks als zodanig wordt gethematiseerd, maar meestal alleen maar ter sprake komt waar het om het verschil met oosterse meditatievormen gaat (impersonalisme). Deze instelling – uit angst voor monisme, quiëtisme, libertinisme – én de uitverkoop van de katholieke mystiek om het christen-zijn attractief te maken, zijn twee kanten van dezelfde medaille.

De vervreemding van de mystiek, die methodisch hoort bij contemplatie (directheid), heeft tot gevolg dat de kerk een wezenlijk bron van haar spiritualiteit verloren laat gaan.Geen wonder dat in haar plaats vrijblijvende religieuze surrogaten ontstaan die in affectiviteit verdrinken. Omdat men aarzelt de objectvrije contemplatie te onderrichten, maar niet wil afzien van het mystieke identiteitselement, blijft de gebedspraktijk halverwege steken. Daarmee geeft men voorgang  aan de “esoterie”. De vraag is eenvoudigweg: Blijft de “gebedspedagogiek” beperkt tot discursieve oefeningen (overwegingen) en particuliere vrome devoties (godsdienst­oefeningen)? Is er in de geestelijke vorming een rol weggelegd voor de inleiding in het contemplatieve gebed? Wordt de objectloze contemplatie in de praktijk beter dan vroeger ingeoefend? Dat zou meer overeenkomen met de existentiële situatie en de lichamelijk-psychische gesteldheid van de huidige mens.

De geestelijke dynamiek van het gebedsleven streeft naar een groeiende directe relatie met God. Objectloos bidden is een natuurlijk gevolg van verdiept gebed.Objectloos en onmiddellijk gaan hand in hand. Dit sluit Christus als intermediair helemaal niet uit. Integendeel. Voor een gelovige bestaat er geen unio mystica buiten Christus als middelpunt van ons geloof. Overweging en contemplatie veronderstellen elkaar en wedijveren met elkaar.

Officiële documenten hebben herhaaldelijk vastgesteld dat de priester een “leraar van het gebed” moet zijn. Niet alleen omdat hij dan spiritueler zou zijn, maar omdat dit tot zijn identiteit behoort. “Dat de priester een ‘opvoeder in het gebed’ moet zijn is zeker geen bijkomstig aspect van zijn zending” (Johannes Paulus ii, Pastores dabo vobis, nr. 47). Maar hoe kan hij dat zijn wanneer hij niet – zoals  de mystici getuigen – op een contemplatieve manier bidt? En waar in de spirituele vorming wordt het onophoudelijke gebed (woestijnvaders, Cassianus), het Jezusgebed (hesychasme) of het zwijgende gebed (Duitse mystiek, Wolk van niet-weten, Spaanse mystiek) ingeoefend? Hoe staat het met de training van het lichaam: ascese, concentratie, meditatiehouding? In dit opzicht zijn “leken” aanmerkelijk meer geëngageerd dan priesters. Er wordt over geklaagd dat christenen toegang zoeken tot oosterse meditatievormen.Het lijdt geen twijfel dat daardoor de christelijke identiteit kan worden ondergraven. Maar de belangstelling is begrijpelijk en als positieve “noodoplossing” acceptabel. In plaats van algemene oordelen te vellen zou een kritische bezinning meer op zijn plaats zijn.

Waar vindt men kloosterlingen en priesters die bereid en in staat zijn mensen vertrouwd te maken met contemplatie? We mogen ons niet verwonderen over de belangstelling voor zen, wanneer wij zelf geen praktische alternatieven te bieden hebben. Op dit punt zijn ook de oefeningen ontoereikend die sinds 1548 in de Geestelijke Oefeningen van Ignatiusstaan. Hoe moet op het vlak van de ervaring een echte dialoog met de oosterse spiritualiteit worden gevoerd, wanneer in de kerk en in haar religieuze orden de relatie met de contemplatieve traditie ambivalent blijft? Er is een opzienbarend gebrek aan leermeesters/leermeesteressen in contemplatie. Dat werd al in de jaren ’70 waargenomen. Die situatie is nauwelijks verbeterd, maar eerder verslechterd.

Hendrik Suso (Vita 49) heeft de drie noodzakelijke trappen van het mystieke leven kort en krachtig samengevat: “Een serene mens moet zich ontdoen van het geschapene, zich laten vormen door Christus en verzonken raken in God.”

 De auteur werd geboren in 1961 en woont in Keulen. Hij is theoloog en filosoof, en legt zich in het bijzonder toe op de ignatiaanse spiritualiteit en de Duitse mystiek. Hij is actief in de parochiezielzorg en de begeleiding van de Geestelijke Oefeningen, hij is hoofdredacteur van het tijdschrift Geist und Leben en yogaleraar.

 uit: Geist und Leben 2008/1

vertaling: Frans Tromp S.J.

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel