Het gemeenschappelijk onderzoek

door Philip Shano S.J.

door Philip Shano S.J.

De laatste decennia is het besef gegroeid dat de ignatiaanse Oefeningen niet alleen waardevol zijn voor individuen, maar ook kunnen beleefd worden door groepen. Een voorbeeld daarvan is de “gemeenschappelijke onderscheiding”. In dit artikel kan de lezer kennismaken met een andere toepassing. Het laat zien hoe het bewustzijns- of gewetensonderzoek uit de Geestelijke Oefeningen door een communauteit beoefend kan worden. De auteur woont in Toronto, Ontario, Canada.

 Pater George Aschenbrenners baanbrekend artikel van 1972 over het “bewustzijnsonderzoek” leidde tot een vernieuwd begrip van de traditionele ignatiaanse oefening en de dynamische rol ervan in ons persoonlijk leven. Zijn werk ging over het persoonlijke onderzoek. In de afgelopen jaren hebben enkele bijdragen meer nadruk gelegd op de gemeenschappelijke dimensie van de ignatiaanse spiritualiteit. Daaronder bevindt zich het werk van een groep genaamd Ignatian Spiritual Exercises for the Corporate Person (isecp). Deze brengt de dynamiek van de Geestelijke Oefeningen in verband met inzichten in groepsprocessen. Zo was ook een heel nummer van The Way Supplement aan gemeenschappelijke onderscheiding gewijd (nr. 85, voorjaar 1996). Het boek van John English S.J. getiteld Spiritual Intimacy and Community gaat hierover. Het legt de nadruk op onze hoedanigheid als leden van een communauteit en helpt de lezer nadenken over de gemeenschappelijke dimensie van de onderscheiding.

Het onderhavige artikel gaat echter niet over gemeenschappelijke onderscheiding op zich; de hierboven vermelde bronnen zijn goede vertrekpunten daartoe. Dit artikel beschrijft alleen maar een “gemeenschappelijk” bewustzijnsonderzoek, een oefening gebaseerd op het besef dat ignatiaanse spiritualiteit toegepast kan worden op communauteiten, niet alleen maar op individuele mannen of vrouwen. Waar kan Christus gevonden worden in het dagelijks leven als communauteit? Communauteiten, gezinnen, organisaties, zelfs hele volkeren kunnen collectieve troost of troosteloosheid ervaren, een gevoel van verbondenheid met Gods bewegingen in de wereld of een gevoel er niet mee verbonden te zijn. Spiritualiteit heeft een communautair karakter. Ook al hebben Ignatius’ definities en regels in de Geestelijke Oefeningen op de eerste plaats te maken met iemands persoonlijke band met God, toch zijn ze toepasbaar op gemeenschappelijke verhoudingen, op de verhoudingen van personen onder elkaar. Het gemeenschappelijk onderzoek kan dan ook de communauteit als groep helpen om biddend aandacht te besteden aan het dagelijks leven van de gemeenschap.

Het gemeenschappelijk onderzoek past het algemeen onderzoek toe dat gevonden wordt in de Geestelijke Oefeningen (32-43). Ik verdeel deze oefening in twee samenhangende delen. Het eerste deel houdt in dat de communauteit op biddende wijze de stappen van het onderzoek doorloopt – een liefdevolle en contemplatieve blik op ons gezamenlijk leven. Het tweede deel nodigt uit tot dialoog of gesprek, zodat wij samen met de anderen onze reflecties delen over het leven van onze communauteit. Ik verwijs naar deze delen als het geleid onderzoek en het gespreksonderzoek.

Een van de positieve kanten van het gemeenschappelijk onderzoek is de kracht van een gemeenschap die samen bidt. In een artikel over jezuïeten en de liturgie maakt Robert Taft S.J., emeritus professor in de oosterse liturgie aan het Pauselijk Oosters Instituut in Rome, onderscheid tussen vrijheid en verplichting in het gemeenschappelijk gebed van jezuïeten. Hij wijst erop dat Ignatius niet wilde dat zijn mensen verplicht werden om de getijden regelmatig te bidden, maar dat hij wilde dat zij de vrijheid bezaten om dit te doen. Hij haalt daarbij een vrij onbekende tekst aan. Ignatius zei eens tegen zijn secretaris Polanco: “Wij blijven vrij om het koorgebed te doen waar en wanneer het lijkt bij te dragen aan de grotere dienst van God. Alleen de verplichting daartoe wordt opgeheven.”

Toen ik het gemeenschappelijk onderzoek begon in mijn communauteit, een noviciaat van de jezuïeten, verlangde ik dat deze oefening echt communautair was. Al vroeg in onze ervaring leerden wij dat het, ofschoon gemeenschappelijk genoemd, toch op de persoon gefocust was. Zoals een van ons zei: “Wij zaten samen met de anderen in een stille ruimte en baden over de week die net voorbij was, maar wij dachten meer na over hoe ‘ik’ in de gemeenschap leefde.” Het kan een subtiel verschil zijn, maar ons doel in ons wekelijks onderzoek is van “mijzelf in de communauteit” over te gaan naar “onszelf in de communauteit”. Daarom vermeed ik om het persoonlijk voornaamwoord “ik” te gebruiken bij de leiding van het onderzoek.

 De methode

In ons noviciaat hebben we het gemeenschappelijk onderzoek opgenomen in onze wekelijkse dagorde. Enkele uitzonderingen daargelaten vindt het plaats elke vrijdagochtend. We kijken in gebed en onderscheiding terug op de afgelopen week, en daarna zien we vooruit naar de komende week. De leider bereidt het onderzoek een paar dagen eerder voor, in gebed overdenkend wat er gebeurd is. Hij vraagt zich af: Waar ligt op het ogenblik de energie in de communauteit? Welke zijn de bewegingen van de Geest? Zien communauteitsleden er moe uit, of worden ze gestimuleerd en in gang gezet? Voelen ze zich verbonden of haken ze af? De leider moet proberen de draadjes op te pakken van wat er in het algemeen gebeurd is in de communauteit – aan tafel, in gesprekken, in lessen, in de kapel enz. Hij doet dat niet als waarnemer van buitenaf, maar als communauteitslid. Hij pikt subtiele bewegingen op, hij probeert een onderscheidende tegenwoordigheid te zijn in de communauteit. (De leider moet waarschijnlijk de overste zijn, of een ander gezagvol persoon in de groep.)

We nemen ongeveer veertig minuten voor het gemeenschappelijk onderzoek. De eerste  twintig minuten worden gewijd aan het geleide onderzoek. Na een overgangsgebed beginnen we dan aan ons gesprek, onze dialoog. Het geleide onderzoek gebruikt de vijf elementen van het traditionele bewustzijnsonderzoek. Na een openingsgebed beginnen we met dankbaarheid. We passen Ignatius’ woorden aan en maken ze relevant voor deze communauteit van het ogenblik, terwijl de leider de communauteit uitnodigt om “God onze Heer te danken voor de ontvangen weldaden” (GO 43). Op eenvoudige en biddende wijze herinnert hij ons aan enkele hoogtepunten (zowel de momenten die gepland waren als die spontaan optraden) in het leven van de communauteit in de afgelopen week. Na nog een paar richtinggevende woorden volgen enkele minuten van stilte, gedurende welke allen ervaringen oproepen die dankbaar kunnen stemmen tegenover God. Het doel van de richtinggevende woorden van de leider is natuurlijk om de herinnering van de mensen wakker te schudden. Communauteiten die met veel dingen bezig zijn kunnen gemakkelijk enkele belangrijke dingen zijn vergeten, of die als vanzelfsprekend hebben beschouwd.

Vervolgens geeft de leider, zoals bij elke fase, een paar richtinggevende vragen of punten, en laat dan de groep in stilte begaan. Wij bidden om de verlichtende genade om onze week te zien zoals God die ziet, en deze tijd in gebed door te brengen.

Ten derde, waarschijnlijk het belangrijkste onderdeel van de communautaire onderscheiding, kijken we opnieuw naar de dingen waar we ons dankbaar voor voelen, en daarna bidden we om bewustwording van waar en wanneer wij als gemeenschap troost of troosteloosheid hebben gevoeld, verbondenheid van hart en geest, of scheiding en afzondering. Wat zijn de belangrijke momenten geweest in de communauteit in de afgelopen week? Was er nogal wat interne beroering in de communauteit vanwege een zekere gebeurtenis? Naar welke gebeurtenissen is het de moeite waard terug te keren en ze opnieuw door te maken, zodat Gods genade opnieuw opleeft? Het is mijn gewoonte om bij deze derde stap zo specifiek mogelijk te zijn, vooral als te eniger tijd energie en troost duidelijk aanwezig waren, of daartegenover enkele duidelijke ogenblikken van troosteloosheid en energieverlies. Bijvoorbeeld, was er een duidelijke bron van spanningen in de communauteit in de afgelopen week? Was er een pijnlijke woordentwist of werd er bezorgdheid veroorzaakt door een belangrijke publieke gebeurtenis? Heeft de een of andere gebeurtenis een zeer positieve en troostende invloed gehad op de communauteit?

In de herfst van 2008 had de verkiezingscampagne in de Verenigde Staten duidelijk invloed op de gesprekken in de huiskamer en aan tafel. Tevens werd de communauteit beïnvloed door dagelijkse berichten over oorlog, terrorisme, economische malaise en politieke schandaaltjes. De diensten die novicen een of twee dagen per week verleenden, hadden ’s maandags en ’s woensdags een duidelijk effect aan tafel, waardoor de gesprekken anders waren dan op de andere dagen. Gewoonlijk was er dan een positieve atmosfeer, als de mensen vertelden wat ze hadden meegemaakt. Hoe laten we Gods genade binnen in de dingen die invloed hebben op het leven van de communauteit? Dat is allemaal materiaal voor een gezamenlijke biddende reflectie.

Onze vierde stap is te kijken naar onze zondigheid als communauteit. Dat betekent kijken naar onze onderlinge verhoudingen en naar verhoudingen met mensen buiten de communauteit. Het houdt een beschouwing van ons leven als communauteit in: Waar of wanneer verspillen we tijd of geld, eten of drinken, elektriciteit of papier? Waar ontlopen we mensen? Hoe hebben we als communauteit geen aandacht voor onze broeders en zusters in de stad om ons heen? Wat voor effect heeft de negatieve stemming van een of twee van ons gehad op de anderen? Zijn we gastvrij? Zoals bij de “onderscheidings”-fase helpt het om zo specifiek te zijn als mogelijk. Op sommige gebieden kunnen we weten dat we tekortschieten of ons afvragen of dat zo is. Misschien verwijst een goed gevulde koelkast naar het verschil tussen ons en de meeste mensen in de wereld. Of misschien kunnen onze vuilnisbakken ons iets te zeggen hebben over onze verspilling en over de geschenken die wij vanzelfsprekend vinden. Of misschien heeft de vermoeidheid en humeurigheid van één communauteitslid ons allemaal beïnvloed deze week. Als een communauteit eerlijk is, kost het niet zoveel moeite om een gezamenlijke zondigheid te ontdekken. Ontdekken is één stap, spijt een andere.

De laatste stap bestaat erin met een hoopvolle blik naar de komende week te kijken in het licht van wat we over de voorbije week hebben geleerd. Is er uit wat we weten over ons gezamenlijk leven – zowel ten goede als ten kwade – iets specifieks waar we vooral aandacht aan moeten besteden? Wat voor bijzondere of gewone gebeurtenissen kunnen we komende week verwachten? Is er iets dat daarbij om speciale genade vraagt? Wat voor verwachtingen en gebeden hebben we voor de volgende week? Zoals bij de eerdere stappen biedt de leider een paar richtinggevende woorden aan en laat dan de groep in stilte reflecteren. Het geheel neemt ongeveer twintig minuten in beslag.

Na een eenvoudig overgangsgebed gaan we naar het tweede deel, het onderzoek in samenspraak – iets heel anders. De leider geeft hier geen richting aan. De leden van de communauteit brengen punten naar voren en bieden reflecties aan. De veronderstelling is dat men goed heeft nagedacht over het gemeenschapsleven en dat de opmerkingen meer communautair dan persoonlijk zijn. Er wordt dialoog verwacht. Het doel van deze uitwisseling van gedachten is de communauteit zelf te helpen om in geest en praktijk te groeien. Bijvoorbeeld, als iemand zegt: “Ik ben ontzet over wat wij verspillen”, worden anderen verwacht daarop te reageren door opheldering te vragen of met hun eigen ervaringen te komen. Anders wordt een belangrijke kans tot communautaire groei gemist.

Het is goed als de leden van een gemeenschap samen ontdekken hoezeer de communauteit in troost of troosteloosheid is geweest als gevolg van specifieke gebeurtenissen of keuzes. Dat kan leiden tot gedeelde dankbaarheid en gedeeld zelfbewustzijn (of communauteitsbewustzijn), of tot gedeelde spijt over onze gemeenschappelijke zondigheid en gedeelde hoop voor de week die voor ons ligt. Hebben we gezamenlijk gedeelde verlangens? Die vraag kan nuances inhouden die moeilijk aan te geven zijn, maar als er een goede gebedssfeer in de groep is, kunnen mensen gemakkelijker naar elkaar luisteren.

 Wat wij hebben geleerd

Wat hebben we geleerd over deze proefondervindelijke oefening? Allereerst dat de achtergrond er een van gebed moet zijn, maar niet meer dan dat. Eerst hielden we beide sessies in de kapel, maar we bevonden dat dat begrijpelijkerwijze de dialoog niet bevorderde. In de kapel namen we elkaars woorden een beetje te plechtig, en daardoor niet communautair genoeg. Daarna probeerden we de kapel te gebruiken voor het geleid onderzoek en een studietafel voor de dialoog. Dat was beter, maar leek wat al te zakelijk na onze tijd in de kapel. Nu gebruiken we de huiskamer.

Het wekelijks gezamenlijk onderzoek helpt ons te kijken naar de manier waarop we samenleven in gemeenschap: dingen die helpen ons te richten op God en op de gemeenschap, en dingen die leiden tot afzondering en de daarmee verwante problemen. In een noviciaat als dit doen we dat al regelmatig, maar het onderzoek voorziet wel in een kader van gebed waarbinnen dat gebeurt. Het dient als het ware als een wekelijkse communauteitsontmoeting in gebed. Het geeft ons een kans om gemakkelijker samen te bidden over de logistiek en de mechanica van ons gemeenschapsleven op dit ogenblik.

In het wekelijks onderzoek moet een zekere flexibiliteit ingebouwd worden. Een goede vergelijking biedt het persoonlijk bewustzijnsonderzoek. Die gebedsoefening verandert en ontwikkelt zich naarmate de tijd verstrijkt. Op die manier moet ook het gemeenschappelijk onderzoek groeien. Een communauteit kijkt en handelt anders na een paar maanden samenleven. En als er nieuwe leden komen, verandert de communauteit en moet zij nieuwe gewoontes ontwikkelen.

Laat mij duidelijk zijn. De leiders dienen op dezelfde golflengte te zitten als de communauteit. Hun inleidende vragen mogen niet algemeen of alleen maar routinevragen zijn; zij moeten weerklank vinden binnen de communauteit. Is er een blijvend probleem dat voortdurend om aandacht vraagt? Aan welke kwestie moet de communauteit deze week aandacht schenken? Op welke wijze leven wij in harmonie met Gods werkzaamheid in de wereld? Wat moeten we nodig aanpakken? Misschien is er onder ons een neiging om te veel hooi op de vork te nemen, of om te veel te analyseren? Of zijn we zwak in onze gastvrijheid en verspillen we alleen maar tijd met elkaar en met onze gasten? Verwaarlozen we de speelse of de creatieve kant van het leven in gemeenschap? Vermelden we dezelfde onderscheidingen of dezelfde soort of graad van zondigheid week na week? Al deze dingen zeggen ons iets over onze manier van leven. Het gemeenschappelijk onderzoek moet aangepast worden aan de eigenheid van deze communauteit. Het kan een goede manier zijn om eerlijk te zijn tegenover elkaar.

In onze praktijk beëindigen we de oefening met een kort slotgebed. Ik heb echter gedacht dat dit uitgebreid zou kunnen worden. Het zou iets kunnen bevatten van wat we in het tweede deel hebben besproken. Maar dat kan afhankelijk zijn van de vraag of het gesprek geleid heeft tot een besluit over iets. Vermoedelijk zal de groep na verloop van tijd beter omgaan met de kwesties die naar boven komen. In dat opzicht is de verwachting over een gemeenschappelijk onderzoek niet anders dan de verwachting van mensen dat hun persoonlijke beoefening van het bewustzijnsonderzoek hen zal helpen om geestelijk te groeien.

Een waarschuwing is hier op haar plaats. Dat een communauteit zich heeft verplicht tot het wekelijks onderzoek betekent nog niet dat communauteitsleden iets moeten oppotten tot de formele oefening een week later plaatsvindt. Mensen moeten het heden en informele gelegenheden benutten om met elkaar over allerlei zaken te praten. Het gemeenschappelijk onderzoek biedt alleen maar een mogelijkheid om terug te kijken vanuit het perspectief van een week. Het geeft een nieuwe gelegenheid om elkaar te prijzen of te bevestigen – iets wat natuurlijkerwijze de hele week kan geschieden. Het kan misschien een betere manier bieden om met gedragspatronen om te gaan. Het kan een tijd zijn van vriendelijke uitdagingen aan het adres van zowel personen als de communauteit. Het geeft ons de kans om gedurende een langere tijd een liefdevolle blik te werpen op ons communautair leven.

Meer dan vijfendertig jaar geleden zei George Aschenbrenner: “Wij spreken over een geloofservaring van toenemende gevoeligheid voor de unieke, intieme manieren waarop Gods Geest ons wil benaderen en roepen.” Over de jaren heen zijn wij tot het inzicht gekomen dat er een behoefte is niet alleen voor mij om beter te bidden, maar ook voor ons om beter samen te bidden.

uit: Review for Religious, 68/3 (2009)

vertaling: Ernst Bolsius S.J.

Bekijk alle cardoner articles

Deel