“Gezondheid niet meer dan ziekte”

"Gezondheid niet meer dan ziekte"

Medisch-pastorale aspecten door Matthias Mader.

Medisch-pastorale aspecten

door Matthias Mader.

“Het is nodig dat wij ons onverschillig maken voor alles wat geschapen is… zozeer dat wij gezondheid niet méér verlangen dan ziekte…” Dat schrijft Ignatius in zijn Geestelijke Oefeningen (23). Matthias Mader knoopt daaraan enkele medisch-pastorale beschouwingen vast. De auteur, geboren in 1963, is gehuwd, theoloog en maatschappelijk werker. Hij werkt als pastor in een kliniek voor psychiatrie, psychotherapie en neurologie in Dresden.

In 2007 vond in Kassel de documenta 12 plaats. In het kader van deze gerenommeerde tentoonstelling van hedendaagse kunst had de katholieke binnenstadskerk Sint-Elisabet niet ver van de centrale tentoonstellingsruimten een eigen kunstproject gepresenteerd. Onder de titel “Com//Passie” waren in deze tamelijk eenvoudige hallenkerk verscheidene installaties over de ruimte verdeeld – ieder afzonderlijk fascinerend en bijzonder expressief. Als ziekenhuispastor hebben mij met name de grote lichtbeelden op de zijmuren aangesproken. De normalerwijs transparante glazen vlakken waren met foto’s uit het Elisabetziekenhuis bedekt. Het invallende zonlicht verleende deze afbeeldingen uit het alledaagse leven in de operatiekamers en behandelingsruimten iets doorschijnends, bijna icoonachtigs. De gezichten van zieken met hun uitdrukking van stille pijn, maar ook de boeiende en uiterst functionele werkelijkheid van het moderne gezondheidssysteem werden op deze manier in de liturgievierende gemeenschap opgenomen. Zo werd hier een brug geslagen tussen twee existentieel belangrijke levenssferen, die historisch eng met elkaar zijn verbonden, hoewel ze tegenwoordig door onze tijdgenoten meestal los van elkaar worden opgevat. Geloof en ziektebestrijding, mensbeeld en godsbeeld werden op een nieuwe manier met elkaar in gesprek gebracht.

Aan dit soort verbindingen bestaat vandaag de dag behoefte. Dat wordt wellicht ook duidelijk door de zeer intensieve discussie van de laatste tijd rond beslissingen over patiënten. De grote levensvragen over ziekte, sterven en dood moeten op maatschappelijk niveau steeds weer opnieuw besproken worden. En de kerken zijn hier belangrijke discussiepartners, omdat zij in hun teksten en tradities een oeroude kennis hebben opgeslagen.

Ook Ignatius houdt zich in zijn Uitgangspunt en fundament met de realiteit van ziekte en gezondheid bezig, zij het evenwel alleen als begrippenpaar. In de volgende overwegingen wil ik proberen enige min of meer associatieve bruggen te slaan tussen zijn spirituele leer en de maatschappelijke en persoonlijke omgang met deze vragen in de huidige tijd.

Gezondheidswaan?

Dit thema zou ertoe kunnen verleiden als het ware van bovenaf naar de huidige gezondheidszorg te kijken en de al meer dan genoeg onderzochte gezondheidswaan nog eens een keer te betreuren. Op het eerste gezicht schijnt ook Ignatius’ uitspraak in zijn Uitgangspunt en fundament in diezelfde richting te gaan. Temeer omdat zich voor ons mensen van vandaag in de levensgeschiedenis van de heilige een bijna afschrikwekkende onverschilligheid tegenover ziekte en lijden openbaart: de heldhaftige omgang met de beenblesssure van Pamplona, en hoe hij zonder klagen zijn buikkrampen, later omschreven als galkolieken, verwerkte; maar ook zijn onverschrokken werkzaamheid in de ziekenverpleging onder de afmattende omstandigheden van die tijd… Worden wij tegenwoordig niet te veel vertroeteld, te veel verwend door de medische verzorging in onze streken die, zelfs gemeten naar de huidige maatstaf op wereldniveau, aan de top staat? En – omdat wij daarmee nog steeds niet tevreden schijnen te zijn en daarom collectief onze hoop op het medisch onderzoek gevestigd hebben – heeft de gezondheid als hoogste waarde niet reeds lang het karakter van een religie of van een vervanging van religie aangenomen?

Een echt “indifferente” kijk op gezondheid en ziekte zal afstand moeten nemen van dergelijke eenzijdige en goedkope beoordelingen. Temeer omdat deze globale kritiek immers ook iets onredelijks heeft. Want wie zou niet alles ervoor doen om als hij zelf ziek wordt, de best mogelijke verzorging en de grootste kans op genezing te krijgen? Een min of meer bezonnen instelling ten opzichte van gezondheid en ziekte moet daarom in een solidaire hedendaagse maatschappij worden uitgeprobeerd – een maatschappij die als nooit tevoren de mogelijkheid heeft ziekte en lijden het hoofd te bieden, zonder die evenwel uit de wereld te helpen. Goed omgaan met de spanningen en breuken die daaruit voor de individuele mens en de samenleving als geheel ontstaan, is de verantwoordelijkheid van ons allemaal.

Een levendig, tweepolig proces

“Gezondheid niet meer dan ziekte” – Ignatius maakt alleen al door zijn manier van formuleren duidelijk dat beide ervaringen als polen, waartussen zich het leven met al zijn hoogten en diepten, zijn gelukservaringen en afgronden afspeelt, bij elkaar horen. In de psychiatrie maak ik dikwijls mee dat de uitslaande bewegingen op de levenscurve bij mensen die psychisch belast zijn, bijzonder groot zijn. Zo wordt bv. in de omgangstaal de innerlijke ervaring van manisch-depressieve zieken heel treffend met “himmelhochjauchzend, zum Tode betrübt” uitgedrukt. Maar ook in de “normaal” gezonde beleving verschijnt de samenhang tussen gezondheid en ziekte als een continuüm met een min of meer sterke uitslaande beweging in de ene of andere richting.

Aron Antonovsky heeft dit inzicht met zijn begrip “salutogenese” hernieuwd in de gezondheidswetenschappen op de kaart gezet. Zijn uitgangspunt, dat tegenwoordig in therapeutische beroepen hoog wordt ingeschat en verder ontwikkeld, bestaat erin dat gezondheid geen passieve toestand van evenwicht is, maar een labiel gebeuren dat voortdurend verandert en daarbij zelfregulerend is. Het zogenaamde gevoel van coherentie zorgt er dan voor dat de afzonderlijke persoon zich met zijn eigen hulpmiddelen en met zijn vormgevend vermogen als een zwemmer in een snelstromende rivier beweegt (een klassiek geworden beeld dat van Antonovsky afkomstig is) en daarmee invloed uitoefent op dit proces.

Het zal dus doorslaggevend zijn deze levendige wisselwerking tussen gezondheid en ziekte weer onder ogen te zien. Dat gebeurt doordat bv. ook in de geestelijke begeleiding en in retraites de aan-dacht erop wordt gevestigd dat geen van deze beide ervaringen geïsoleerd van de daartoe behoren-de andere pool beschouwd moet worden.

De verborgenheid van gezondheid

De grote filosoof Hans-Georg Gadamer heeft in zijn latere jaren onder de titel Von der Verborgenheit der Gesundheit een reeks van opstellen gepubliceerd (Suhrkamp, 2003). Zijn centrale gedachte is dat aan gezondheid, als een meestal vanzelfsprekende basis van ons bestaan, een zekere “zelfvergetelheid” eigen is. Paradoxaal genoeg ervaart men pas dán wat gezondheid is, wanneer men zich ziek voelt en vandaar het gezond zijn mist. Ook tegen dit vergeten kan het geloof als “heilzame herinnering” een rol spelen. De hele scheppingstheologie kan immers gelezen worden als een poging om het volledig opgaan in het hier en nu, in eigen creativiteit en activiteit te ondervangen en God als de ongetwijfeld altijd al vooropgestelde Schepper aan het daglicht te brengen. Lijf en leven zijn dan altijd al geschenk en aanbod van de kant van God, ziekte en lijden echter ook een teken dat deze relatie met Hem haar bestemming nog niet heeft bereikt.

Een dergelijke gelovige kijk op de werkelijkheid herkent in lijden en verdriet meer dan alleen maar medisch beschrijfbare symptomen. Op het gebied van psychische ziekten bv. kan hier verwezen worden naar de uitzonderlijke studie van Romano Guardini over de Sinn der Schwermut, die voor het eerst in 1928 is verschenen. Zwaarmoedigheid – of in klinische terminologie: depressie – kan volgens hem ook een bewustwording van de “nabijheid van de Eeuwige” betekenen en bewerken. Het kan de kairos, het gunstige ogenblik in mijn leven zijn, waarin God zich op zijn geheel eigen wijze gehoor verschaft. Wanneer hij niet in de laatste plaats ook zijn eigen worsteling met de ver-werking van zwaarmoedigheid duidt, beschrijft Guardini deze geheimzinnige ontwikkelingsgang als “verontrustend en gelukzalig tegelijk”. Toch bespeur je heel duidelijk in zijn indringende gedachten hoe deze theoloog iemand is die zoekt en tast. Ziekte kan dus tijd en plaats voor godservaring zijn – maar wordt altijd slechts subjectief en persoonlijk (en niet zelden pas achteraf) zo geduid, en niet pedagogisch bepaald door een “theologie van boven”. En juist daarom zijn geestelijke begeleiding en retraites bevoorrechte plekken om de interpretatie van godservaring in het lijden ter sprake te brengen, vergelijkbaar met de dialoog in het ziekenhuispastoraat.

“Meester, kan het u niet schelen dat wij vergaan?”

In het evangelie van Marcus zijn het de leerlingen die met deze vraag druk uitoefenen op Jezus en Hem op het stormachtige meer bewegen om in te grijpen. De betekenis van deze klacht werd met name in het ziekenpastoraat op een nieuwe manier ontdekt en voor het gebed van de kerk vruchtbaar gemaakt. In existentiële nood ontstaat bij menigeen een elementaire worsteling met God en het is goed dat men daartoe door theologen en zielzorgers wordt aangemoedigd. De – ignatiaans gesproken – altijd grotere God verbergt zich vaak genoeg in en achter de vragen van mensen, zoals een notitie in het intentieboek van de kapel in onze kliniek duidelijk maakt: “Beste God, weliswaar geloof ik niet in u, maar toch vraag ik mij af wie voor de ziekten in dit ziekenhuis en voor het onheil in de wereld verantwoordelijk is.”

Wie op die manier vraagt, toont al bij voorbaat een ontvankelijke houding, en dat in een dubbel opzicht. Het gaat er immers om dat je open staat voor het beeld dat je van jezelf en van de wereld hebt en voor de godsvoorstelling die zich daarin weerspiegelt. Ziekte en leed kunnen de mens tot een nieuwe existentiële openheid en verwachting ten opzichte van God brengen en hem gevoelig maken voor de eigenlijke dorst (vgl. Joh 4). Geestelijke begeleiding moet hier heel geduldig en betrouwbaar meegaan om het diepere verlangen achter de klachten, de vertwijfeling en de teleurstelling te bespeuren en een “hoopvolle keuze” (A. Lefrank) mogelijk te maken. Juist bij zware en chronische ziekten hebben dergelijke processen de tijd nodig die in het huidige ziekenhuispastoraat ten gevolge van het steeds korter durende verblijf in het ziekenhuis nauwelijks nog aanwezig is. Des te belangrijker wordt geestelijke begeleiding buiten de context van een kliniek, vooral juist voor mensen die een aandoening op het vlak van hun geestelijk leven proberen te integreren.

In zijn beschouwingen over de Geestelijke Oefeningen van Ignatius maakt Karl Rahner duidelijk dat men indifferentie niet gelijk kan stellen met “doffe apathie”, met een soort ongevoeligheid voor het lijden. De scène van Jezus op de Olijfberg is met zekerheid het sterkste verweer tegen een geloofspraktijk die de worsteling met God en met zijn wil verlangt te omzeilen. Wanneer Ignatius in zijn Uitgangspunt en fundament het begrippenpaar gezondheid-ziekte aan het begin van zijn op-somming van levenssituaties plaatst, dan mag dat al een zeer duidelijke aanwijzing ervoor zijn hoe dicht de heilzame wil van God iemand op de huid kan zitten. Of, in positieve zin, hoe dichtbij en persoonlijk God in menselijke levensprocessen wil worden ervaren.

uit: Korrespondenz zur Spiritualität der Exerzitien 96 (2010)
vertaling: Frans Tromp S.J.

Bekijk alle cardoner articles

Deel