De Gemeenschap van Christelijk Leven. Verdieping van een identiteit.

De Gemeenschap van Christelijk Leven.  Verdieping van een identiteit.

door  Daniela Frank

door  Daniela Frank

 Dit jaar bestaat de GCL 450 jaar.  Daniela Frank, voorzitster van de Uitvoerende raad van de wereld-GCL, blikte in 2007 terug op de weg die de gemeenschap, vooral sinds het Tweede Vaticaans Concilie, heeft afgelegd. De tekst werd door de redactie enigszins bewerkt en ingekort. 

 

 In dit artikel probeer ik een paar lijnen aan te geven waarlangs de identiteit van de GCL (Gemeenschap van Christelijk Leven) zich heeft ontwikkeld, vooral sinds de goedkeuring van de nieuwe Algemene Beginselen in 1967. Ik ben mij bewust dat het onmogelijk is om een overzicht te geven van de vele kleine stappen op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau die tenslotte het groeiproces van de GCL hebben bepaald. Maar de mogelijkheid die ik gekregen heb om te spreken met en te luisteren naar getuigen in verschillende delen van de wereld heeft mij toch een beeld gegeven van de processen die mensen doormaakten.

Als wij met leden van de nieuwe kerkelijke bewegingen praten, wordt ons soms gevraagd of wij werkelijk tot deze groep behoren, aangezien de GCL noch een beweging is (maar een wereldomvattende gemeenschap van leken) noch nieuw (onze geschiedenis gaat terug tot de zestiende eeuw, tot het begin van de Sociëteit van Jezus). Al meteen vanaf de oorsprong verzamelden Ignatius van Loyola en daarna ook zijn eerste gezellen leken (in die tijd alleen mannen) om met hen de spiritualiteit te delen die gebaseerd is op de Geestelijke Oefeningen en om met hen samen te werken in het apostolaat.

 De apostolische oorsprong van de GCL: de Mariacongregaties

Het was de Belgische jezuïet Jean Leunis die in de jaren zestig van de zestiende eeuw in het Romeins College een groep studenten bijeenbracht om hen voor te bereiden op apostolische activiteiten in de stad Rome. Zijn verlangen was om de doelstellingen van de opvoeding aan het Romeins College te verdiepen. Dat college was wel degelijk een Europees centrum voor een grondigeacademische vorming op het gebied van wetenschap, onderzoek en cultuur en werd gekenmerkt door de spiritualiteit van Ignatius en diens verlangen om God in alles te zoeken. Die groepen van studenten kwamen samen om alle dimensies van hun leven, hun academische studie en hun christelijk geloof tot eenheid te brengen. Het is duidelijk dat Leunis een speciale gave had om hen te bemoedigen en te begeleiden bij die zoektocht onder de bescherming van Maria als hun heilige patroon. Zo vormden zij de eerste Mariacongregaties: “Ubi duo vel tres congregati sunt…” (“Waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn”, Mt 18,20). Aanleiding voor het kiezen van deze naam was een fresco in de kapel van het Romeins College van de Boodschap aan Maria, een wezenlijk element van het geheim van de Menswording, volgens een van de sleutelmeditaties in de Geestelijke Oefeningen.

Het leven van deze Mariacongregaties werd gekenmerkt door een intensief geestelijk leven met wekelijkse bijeenkomsten en een apostolisch engagement, dat geworteld was in een vurig zoeken naar nieuwe en effectieve antwoorden op de religieuze, sociale en politieke noden van de tijd.

Vanaf 1565 reisde Leunis rond om nieuwe congregaties te stichten. Een paar jaar later al waren er bijna geen jezuïetencolleges in Europa en in de missiegebieden die aan de Sociëteit van Jezus waren toevertrouwd, zonder Mariacongregaties. Deze groepen van leken werden een belangrijke steunpilaar van de werken van de jezuïeten en leverden gedurende een lange periode een bijdrage aan de vernieuwing van de katholieke kerk volgens de geest van het Concilie van Trente (1545-1563).

Slechts een paar dagen na de dood van Jean Leunis bevestigde paus Gregorius XIII de congregatie van Rome als het hoofd van alle Mariacongregaties (1584/1585). De Prima Primaria moest een waarborg zijn voor de eenheid en de authenticiteit van de Mariacongregaties. Als eerste lekengemeenschap in de kerk kregen de Mariacongregaties het recht van zelfbestuur. Juridisch gezien vielen zij onder de generaal van de Sociëteit van Jezus. Een belangrijk instrument om de eenheid in dezelfde geest en de authenticiteit van de Mariacongregaties in stand te houden waren de Algemene Regels van 1587, opgesteld door generaal Claudio Aquaviva en gebaseerd op de ervaringen van de groepen in Rome. Deze Algemene Regels, die bijna drie eeuwen van kracht bleven, bleken een belangrijke hoeksteen te zijn voor de dynamische ontwikkeling van de Mariacongregaties overal ter wereld.

In 1773 waren 2.500 groepen verbonden met de Mariacongregaties. 1773 is het jaar waarin de Sociëteit van Jezus en haar apostolische werken door paus Clemens XIV werden opgeheven. Aanvankelijk betrof dit ook de Mariacongregaties, maar na een paar maanden werden zij hersteld, nu onder de verantwoordelijkheid van de plaatselijke bisschoppen. Deze beslissing had een enorme groei van de Mariacongregaties tot gevolg – in 1948 waren er 80.000 groepen, die echterlos stonden van hun oorspronkelijke inspiratie. Zij vormden in de kerk een massa-beweging toegewijd aan Maria. En tot op de dag van vandaag zullen veel mensen de Mariacongregaties met dit beeld identificeren. De oorspronkelijke bedoeling om alle dimensies van het leven tot eenheid te brengen – en dat geworteld in de spiritualiteit van Sint-Ignatius, gemeenschapsleven en apostolische dienst – raakte verloren.

 Terug naar de wortels

 In 1922 begon het proces van vernieuwing, dat geïnspireerd werd door de oorspronkelijke doelstellingen van de Mariacongregaties. Pater Ledochowski, die toen generaal van de Sociëteit van Jezus was, riep jezuïeten die met Mariacongregaties werkten samen. Feitelijk betrof dit vijf procent van alle bestaande groepen. Veertig jezuïeten uit negentien landen kwamen bijeen om na te denken over de mogelijkheden om terug te keren naar de oorspronkelijke geest. Daarbij waren ze zich bewust dat de Mariacongregaties vanaf het begin nauw verbonden waren met de jezuïeten. Het resultaat van deze bijeenkomst was de oprichting van een centraal secretariaat in Rome ten dienste van de jezuïeten en de Mariacongregaties.

Paus Pius XII volgde de werkzaamheden van dit secretariaat met grote belangstelling. Hij deed al het mogelijke om de vernieuwing van de Mariacongregaties te ondersteunen. In 1948 publiceerde hij de apostolische constitutie Bis saeculari, waarin de oorspronkelijke ignatiaanse identiteit van de Congregaties werd onderstreept en alle groepen werden opgeroepen om naar deze oorsprong, geworteld in de Geestelijke Oefeningen van Ignatius, terug te keren. Omdat het de paus was die deze oproep deed, was de hele kerk daarbij betrokken – en niet alleen die groepen die altijd al verbonden waren of opnieuw verbonden waren met de Sociëteit van Jezus. Met deze apostolische constitutie gaf Pius XII een richting aan voor de toekomst en  tegelijk een aantal richtlijnen betreffende het lekenapostolaat. Zodoende opende hij heel zekernieuwe horizonten!

Hoe moest Bis saeculari in praktijk worden gebracht? Om concrete stappen te plannen was het belangrijk dat niet alleen jezuïeten maar ook leken bij elkaar zouden komen om samen te werken en hun ideeën en overwegingen te delen. Om deze samenwerking te ondersteunen bereidde het centraal secretariaat – sinds 1951 onder de leiding van pater LouisPaulussen S.J. – op verzoek van de vertegenwoordigers van de Mariacongregaties statuten voor een permanent internationaal contact tussen de groepen voor. Met de goedkeuring van deze statuten door de paus in 1953 werd de wereldfederatie van Mariacongregaties officieel opgericht.

Bij gelegenheid van een internationaal congres tijdens het Mariajaar vond in 1954 in Rome de eerste wereldvergadering van Mariacongregaties plaats. Tijdens die vergadering brachten de leken zelf het proces van hun vernieuwing op gang, namen opnieuw de verantwoordelijkheid op zich en kozen een eerste Wereldraad. Met groot enthousiasme ontdekten Mariacongregaties in veel landen opnieuw hun oorspronkelijke wortels. In 1959 zochten in Newark (USA) de deelnemers naar wegen om de Congregaties te vernieuwen en aan te passen aan de vereisten van de tijd. De afgevaardigden waren bereid om de uitdaging aan te gaan en verlangden vurig naar een diepgaande vernieuwing overeenkomstig de oorspronkelijke inspiratie van de Mariacongregaties. De eerste stappen werden gezet om nieuwe Algemene Beginselen te formuleren. Zowel pater Paulussen als pater Janssens, in die tijdgeneraal van de Sociëteit van Jezus, waren zich bewust dat volgens het kerkelijk recht alleen de generaal bevoegd was om zulke nieuwe regels uit te vaardigen. Maar pater Janssens ondersteunde van harte de ontwikkeling naar onafhankelijkheid van de Mariacongregaties. Acht jaar later al werd deze ontwikkeling door de Heilige Stoel bekrachtigd door de goedkeuring van de nieuwe Algemene Beginselen.

Terugkeer naar de oorsprong betekent je wortels opnieuw ontdekken en de geest daarvan in overeenstemming brengen met de realiteit van vandaag. Het is niet nodig het wiel opnieuw uit te vinden, maar wel om zorgvuldig te bedenken hoe de oorspronkelijke inspiratie van de Mariacongregaties vandaag kan worden beleefd. Wat betekenen ignatiaanse spiritualiteit, gemeenschapsleven en apostolische dienst vandaag voor de afzonderlijke leden én voor de groep?

Een eerste uitdaging was beslist de herontdekking van de ignatiaanse spiritualiteit. In het begin van de jaren vijftig werden de achtdaagse retraites en later zelfs de dertigdaagse Geestelijke Oefeningen voor de eerste keer met groot succes aan leken gegeven in de Verenigde Staten. Niet lang daarna werden ook in andere continenten ignatiaanse retraites aangeboden aan leken. Jezuïeten en andere theologen hielpen de Mariacongregaties om in de Geestelijke Oefeningen opnieuw het fundament van hun spiritualiteit te vinden en om beter te gaan verstaan wat dat betekende.

In 1964 zou het mogelijk geweest zijn om de nieuwe Algemene Beginselen te presenteren aan de afgevaardigden naar de wereldvergadering, die plaatsvond in Bombay. Maar het was duidelijk dat het belangrijk was om – terwijl het Tweede Vaticaans Concilie nog in volle gang was – daarmee  te wachten, om de wereldfederatie de mogelijkheid te geven nieuwe statuten goed te keuren die volledig in overeenstemming zouden zijn met de uitkomst van het vernieuwingsconcilie voor de hele kerk.

Nieuwe Algemene Beginselen en een nieuwe naam: Gemeenschappen van Christelijk leven (GCL)

 Tijdens de vierde Algemene Vergadering van de wereldfederatie in oktober 1967 werd de laatste versie van de nieuwe Algemene Beginselen, die opgesteld was na een wereldwijde consultatie sinds 1959, gepresenteerd aan de 140 gedelegeerden uit 38 landen. Over een groot aantal amendementen moest nog gediscussieerd worden. Er werd over iedere zin afzonderlijk gestemd om een volledige overeenstemming te bereiken over de hele tekst, die een nieuw begin zou verwoorden. Tenslotte gaven op 21 oktober de deelnemers, bewogen door de Geest van onze Heer en daartoe gebracht door de herontdekking van de ignatiaanse bronnen en door het Tweede Vaticaans Concilie, hun goedkeuring aan de volledige tekst van de Algemene Beginselen. Het was een uitgebreid programma van aggiornamento voor deze vierhonderd jaar oude organisatie.

Het Voorwoord kan beschouwd worden als de kern – niet alleen als een inleiding. Het eerste deel van het document concretiseert de kenmerken van de voorgestelde leefwijze: spiritualiteit, gemeenschap, verbondenheid met de kerk, engagement voor gerechtigheid en vrede, zich laten inspireren door het evangelisch beeld van de arme en nederige Christus, verbondenheid met Maria. In een tweede deel worden de elementen van die leefwijze meer in detail beschreven. Paragraaf 11 van de Algemene Beginselen vat samen hoe de drie pijlers van spiritualiteit, apostolische dienst en gemeenschap het leven van een lid tekenen en inspireren.

 “(11) Deze manier van leven engageert de leden ertoe, met de hulp van de groep, te streven naar een voortdurende groei, die spiritueel, menselijk en apostolisch is. Dit brengt in de praktijk met zich mee: de deelneming aan de eucharistie, telkens als dat mogelijk is, een actief sacramenteel leven, dagelijks persoonlijk gebed, vooral het gebed gebaseerd op de Heilige Schrift, onderscheiding door middel van een dagelijkse levensrevisie en regelmatige geestelijke begeleiding, een jaarlijkse innerlijke vernieuwing in overeenstemming met de bronnen van onze spiritualiteit, en liefde tot de Moeder Gods.

 Verder vraagt deze levenswijze van ieder lid eenvoud in alle aspecten van het leven om Christus van meer nabij te volgen in zijn armoede en midden in de wereld de innerlijke vrijheid te bewaren. Ze vraagt van hem een apostolisch engagement, vooral voor de vernieuwing van de maatschappelijke instellingen, en een inzet om menselijke kwaliteiten en professionele vaardigheden tot ontwikkeling te brengen om zo steeds deskundiger en overtuigender te getuigen.

 Tenslotte neemt iedereen de verantwoordelijkheid op zich om deel te nemen aan de samenkomsten en activiteiten van de gemeenschap en andere leden te helpen en te bemoedigen om hun persoonlijke roeping te volgen, steeds bereid raad en hulp te geven en te ontvangen.”

 Ook de juridische vereisten waren een gevolg van de “nieuwe geest” van de Algemene Beginselen: het zouden niet langer de Prima Primaria in Rome en de generaal van de Sociëteit van Jezus zijn die een plaatselijke gemeenschap of een nationale federatie zouden aanvaarden als lid, maar die rol zou nu toekomen aan de regionale en de wereldfederatie.

Tot op de dag van vandaag kunnen degenen die erbij waren op die vergadering in 1967 emotioneel vertellen hoe de goedkeuring van die nieuwe Algemene Beginselen wel een wonder leek – ondanks de lange en zorgvuldige voorbereiding. Tot in de laatste fase van de stemmingen was er strijd, of het wel mogelijk was en in overeenstemming met de geest van vernieuwing om te kiezen voor zo’n radicale manier van leven. Tenslotte waren het de leken die de vernieuwing zoals die was geïnspireerd door paus Pius XII al beleefd hadden, die door het delen van hun eigen ervaringen en door te getuigen van de vruchten in hun gezin en in hun professioneel en apostolisch leven de weg baanden naar een “Ja” van allen. Toen de nieuwe Algemene Beginselen naar het altaar werden gebracht tijdens de mis na de afsluitende stemming, was dat als een bezegeling van de weg waarlangs de Congregaties de afgelopen jaren geleid waren. Door de omvormende kracht van God zouden deze woorden vervuld worden van geest en leven voor alle Congregaties overal in de wereld. Op 25 maart 1968 bekrachtigde paus Paulus VI de nieuwe Algemene Beginselen voor een proefperiode van drie jaar. Op 31 maart 1971 werden zij uiteindelijk door de Heilige Stoel goedgekeurd.

 Tenslotte besloot de Algemene Vergadering van 1967 ook de naam te veranderen. Veel landen hadden onderstreept dat het onmogelijk zou zijn tot een diepgaande vernieuwing te komen, als aan de naam van Mariacongregaties zou worden vastgehouden. Veel groepen hadden gezocht naar een manier om de vernieuwing te verwoorden, maar de uiteindelijke naam voor de wereldfederatie (maar niet automatisch voor alle aangesloten groepen!) “Gemeenschappen van Christelijk Leven” kwam van de deelnemers. Zo begon de GCL haar vernieuwde roeping te beleven: als leken, geworteld in de ignatiaanse spiritualiteit, in gemeenschap en ten dienste van gerechtigheid en vrede.

In de daaropvolgende jaren werd het enthousiasme van 1967 op verschillende niveaus op de proef gesteld: spanningen onder de leden, kritiek en weerstand van de kant van een aantal jezuïeten en ook van sommige bisschoppen. Maar ondanks die tegenslag was het bij de volgende Algemene Vergadering in Santo Domingo in 1970 duidelijk dat er geen weg terug was. Nadat het ideaal van de nieuwe Algemene Beginselen was aanvaard en daarmee ook het concept van onze roeping en de elementen van een manier van leven die daarmee overeenkomt, was het noodzakelijk om bescheiden kleine stappen te zetten in menselijke en geestelijke ontwikkeling – als individuen en gemeenschappelijk – om deze roeping te beleven. De planning was om in Santo Domingo te komen tot een gemeenschappelijke onderscheiding en besluitvorming, een echte deliberatio, maar dit werkte eenvoudig niet. De afgevaardigden werden verondersteld de rol van de GCL in de crisis waarin de kerk verkeerde en in de uitdaging van een nieuwe ontwikkeling te bestuderen, maar in plaats daarvan kwamen zij zelf in een crisis terecht. Het mislukken van deze vergadering woog zwaar op de deelnemers en het uitvoerend comité. In geestelijke zin bewees het echter een uitnodiging te zijn en zelfs een uitdaging die een diepgaand leerproces mogelijk maakte.

Bijgevolg werd de volgende Algemene Vergadering in 1973 in Augsburg opgezet op een manier die de afgevaardigden zou helpen om stap voor stap te groeien naar de manier van leven van de GCL. Het thema, “GCL, een gemeenschap ten dienste van de bevrijding van de hele mens en van alle mensen”, was een antwoord op de uitdaging die van binnen en van buiten de GCL kwam. Voor de eerste keer ging aan de Algemene Vergadering een veertiendaagse internationale vorming – waaronder een, in die jaren herontdekte, individueel begeleide achtdaagse retraite – vooraf, waaraan door twee derde van de afgevaardigden uit veertig landen werd meegedaan. Deze bijeenkomst vond plaats in Villa Cavaletti te Grottaferrata, bij Rome. Op deze manier kon men zowel een GCL-vormingsprogramma meemaken (dat een model zou bieden voor de vorming op lokaal en nationaal niveau), alsook de vertrouwdheid ervaren die leden van een wereldwijde gemeenschap met elkaar kunnen hebben. Op basis van het gekozen thema leidde de vergadering in Augsburg de afgevaardigden naar concrete actiepunten:

– engagement met betrekking tot een omvorming van politieke, economische, sociale, culturele en religieuze structuren, langs de weg van de onderscheiding om de prioriteiten en een strategie te bepalen;

– openheid voor de wereld door aanwezigheid, actie en samenwerking met alle mensen van goede wil en solidariteit met de echte armen en verdrukten;

– erkenning van het kapitale belang van een vorming die geworteld is in de Geestelijke Oefeningen en in de culturen van de verschillende landen;

– een gemeenschappelijk leven waarin onderling delen en wederzijdse hulp zich uitstrekt naar alle gemeenschappen, naar andere volken en naar de armen.

Tijdens de volgende Algemene Vergadering in 1976 in Manila vroeg het thema “Arm met Christus voor een betere dienst” aandacht voor onze sociale verantwoordelijkheid. Het werd een bijeenkomst die levendiger was dan ooit. Opnieuw werd de Algemene Vergadering gecombineerd met vormingscursussen voor- en achteraf, inclusief het opdoen van ervaring met de sloppen van Manila en individueel begeleide achtdaagse Geestelijke Oefeningen. Het directe verband tussen vorming en dienst met een duidelijke keuze voor de armen was niet alleen punt van discussie, maar ook een concrete ervaring voor de afgevaardigden, de vergadering als geheel en de follow-up op nationaal en lokaal niveau. Op alle niveaus zocht de GCL naar wegen om zowel het persoonlijke geestelijke groeiproces alsook de groepsprocessen te verdiepen, daarbij de dynamiek van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius volgend. Het was noodzakelijk om dicht bij de concrete situaties te blijven, bereid om zich te laten raken en uitdagen door de realiteit van de armen in onze landen en in de wereld, om zo een antwoord te geven op de noden van de tijd en mee te werken aan de opbouw van het Rijk van God.

 Van een federatie naar één wereldgemeenschap

De vruchten van de processen die overal plaatsvonden werden zichtbaar in 1979 in Rome. Het was duidelijk dat wij meer bij elkaar hoorden dan het woord “federatie” uitdrukte. De Algemene Vergadering kon stappen zetten in de richting van “een wereldgemeenschap ten dienste van de ene wereld”, maar nog niet alle nationale federaties konden daarin mee. Drie jaar later, in 1982 in Providence, resulteerde het samen zoeken in een duidelijk ja op de roep een wereldgemeenschap te vormen.

De Algemene Vergadering van Providence had niet alleen als thema “Eén wereldgemeenschap”, maar er was ook een werkelijke beleving van die wereldgemeenschap, wat een nieuw gevoel van eenheid met zich meebracht. Dit omvatte van de ene kant een groter bewustzijn van en participatie aan die gemeenschap, en van de andere kant maakte het een opening voor een gemeenschappelijke onderscheiding, doordat gezocht werd naar wegen om een gezamenlijk antwoord te geven op de noden van iedere afzonderlijke situatie. In de jaren die volgden op de vergadering in Providence opende de GCL – nu werkelijk één gemeenschap geworden – zichzelf voor haar zending, die voor het eerst ervaren werd als een “gemeenschappelijke zending”.

 Dat had tot gevolg dat de Algemene Vergadering van Loyola in 1986, waar afgevaardigden uit vijftig landen bijeen waren, als focus de apostolische zending had: “Doe wat Hij u zeggen zal – Maria als beeld van onze zending”. Gesteund door de genade om bijeen te komen op de plaats waar Ignatius zelf zijn bekering tot een diepere relatie met onze Heer beleefd had, werd de GCL bevestigd in haar identiteit als geworteld in de Geestelijke Oefeningen van Ignatius: uitgezonden in verbondenheid met de arme en nederige Christus en in navolging van Maria – in vrijheid, armoede en solidariteit. Uitgezonden door de Heer en zijn kerk erkende de GCL ook “dat wij niet in staat zijn trouw te zijn aan onze zending, als wij die niet beleven in de context van onze gemeenschap, omdat wij aanvoelen dat het de hele gemeenschap is die gezonden is, één van hart en geest”.

Vier jaar later, in Guadalajara (Mexico), werd de gemeenschap uitgenodigd om dieper na te denken over wat het betekent “dienstbaar te zijn aan het Rijk Gods” als een apostolische gemeenschap van ignatiaans geïnspireerde leken in de kerk, met een diep persoonlijk gevoel gezonden te zijn en met een groeiend gemeenschappelijk engagement in die zending. In 1990 lieten ook de herziene Algemene Beginselen zien dat het ging om één gemeenschap (in plaats van een wereldfederatie) en wat de ervaringen en uitdagingen waren sinds 1967. Door de beraadslagingen en stemmingen over deze herziene Beginselen werd de GCL niet alleen dankbaar geconfronteerd met de ontvangen genade, maar ook met haar beperkingen, nederig erkennend dat wij nog altijd meer moeten leren hoe wij ons als individuen en als wereldgemeenschap moeten laten leiden door Gods Geest.

In 1994 kwamen afgevaardigden en waarnemers uit 59 landen bijeen in Hong Kong met als thema “GCL – Gemeenschap met een zending”. Het was de bedoeling dat deze Algemene Vergadering een gewetensonderzoek zou zijn met betrekking tot de zending op het niveau van de gemeenschap. Nu de GCL gedurende de jaren gegroeid was als gemeenschap, wilde zij ook dieper verstaan op welke punten zij zich nog verder als gemeenschap moest ontwikkelen. De genade die in deze vergadering werd ontvangen riep opnieuw in herinnering hoe nodig het is zich steeds weer te bekeren als het gaat om de zending: “Als een wereldgemeenschap moeten wij meer en meer de sociale realiteit met al haar problemen en uitdagingen integreren in ons leven en werken. (…) Zijn Geest, die de geschiedenis leidt, beweegt ons om de tekenen van de tijd te lezen en onze spirituele ervaring in praktijk te brengen als een dienst waardoor gerechtigheid en vrede worden bevorderd. Dit moeten wij niet alleen doen met woorden, maar ook met daden en in waarheid.”

 De oproep beantwoorden om een apostolische gemeenschap te worden

Als je terugkijkt op de processen die in de voorbije decennia in de GCL plaatsvonden, komt het beeld in je op van een bloem die opengaat. Alles was vanaf het begin aanwezig, maar alleen stap voor stap, vanuit de eigen wortels en met respect voor het tempo van iedere gemeenschap en voor de kenmerken van de opeenvolgende periodes van de geschiedenis en rekening houdend met de tekenen van de tijd, zal de “bloem” tot volle ontplooiing komen. Al sinds het midden van de jaren tachtig was “gemeenschappelijke zending” een vast thema in de GCL. Tijdens de jaren negentig verdiepte zich het bewustzijn een apostolische gemeenschap te zijn. Dat werd tenslotte opgenomen door de Algemene Vergadering in 1998 in Itaici (Brazilië), toen de wereldgemeenschap als focus kreeg: “Onze identiteit als een apostolische gemeenschap verdiepen – onze gezamenlijke zending verhelderen”.

Kijkend naar de criteria voor de zending, de noden die er in de verschillende gebieden zijn en de mogelijkheden om de samenwerking tussen jezuïeten en leken te bevorderen kwam de vergadering ertoe drie terreinen van zending aan te wijzen:

 “Ten eerste willen wij de bevrijdende kracht van Christus inbrengen in onze sociale werkelijkheid. Ten tweede verlangen wij Christus te vinden in onze verschillende culturen en het mogelijk te maken dat zijn genade alles verlicht wat behoefte heeft aan verandering. Ten derde willen wij zo met Christus leven dat wij Hem betrekken bij ieder aspect van ons dagelijks leven in de wereld.”

 Het slotdocument Onze gezamenlijke zending bevat een groot aantal criteria en oriëntaties voor de dienst en de zending van de GCL op alle niveaus, en ook richtlijnen voor de middelen waarmee we die zending vervullen. Na de Algemene Vergadering van Itaici werden in veel nationale gemeenschappen nieuwe apostolische initiatieven genomen. Ook werden initiatieven die al genomen waren door individuele leden of door gemeenschappen, opnieuw bekeken. Dat alles gebaseerd op de “gezamenlijke zending” van de GCL. Tijdens dit proces kwam evenwel een fundamentele vraag naar boven: Itaici gaf een belangrijke impuls aan het wat van onze gezamenlijke zending die ons als wereldgemeenschap verenigt, maar welke zijn de kenmerken van de manier waarop we die gezamenlijke zending vervullen, d.w.z. van het hoe?

In Itaici werd de uitdrukking “apostolische gemeenschap” al gebruikt, maar het verder uitwerken van de betekenis daarvan voor de dagelijkse praktijk was de specifieke focus van de Vergadering in Nairobi in 2003. Het was daar dat de gemeenschap “zich bevestigd voelde in haar roeping om een apostolische gemeenschap van leken te worden die mee verantwoordelijkheid draagt voor de zending in de kerk”.

Met als thema “Gezonden door Christus, ledematen van één lichaam” ging de wereldgemeenschap diepgaand in op de gevolgen van het beleven van deze roeping. Als een sleutel voor het delen van verantwoordelijkheid in de zending als een apostolische gemeenschap omschreven wij de vier stappen van onderscheiden, zenden, ondersteunen en evalueren. In de gemeenschap onderscheiden wij het beroep dat op ons wordt gedaan; het is de gemeenschap die ons zendt om de dienst die de vrucht is van die onderscheiding te vervullen en die deze zending ondersteunt; na het volbrengen van de dienst of na een zekere periode evalueertde gemeenschap de zending met de persoon of met de groep die gezonden werd. Zo wordt zelfs een individuele dienst een “gezamenlijke zending”, omdat de hele gemeenschap deelt in de verantwoordelijkheid daarvoor.

Om een apostolische gemeenschap te zijn en als zodanig te handelen is het voor de GCL nodig om haar structuren en werkwijze te herzien, zodat zij beter de ontvangen oproep kan beantwoorden. Punten die bijzondere aandacht vragen zijn: onze vorming, de wijze waarop leiding wordt gegeven, en andere aspecten zoals bv. regionale samenwerking of het bevorderen van het pleiten voor sociale gerechtigheid.

Terugkijkend op onze geschiedenis zien we dat de fundamentele pijlers van de manier van leven van de GCL (en daarvoor van de Mariacongregaties): ignatiaanse spiritualiteit – gemeenschap – zending, opnieuw bevestigd zijn door de beschreven ontwikkelingen. In iedere fase van onze geschiedenis werden we opgeroepen om weer een ander aspect uit te diepen. Zo was dat bv. in de eerste jaren van vernieuwing ons geworteld zijn in de ignatiaanse spiritualiteit, en tegen het eind van de jaren zeventig en aan het begin van de jaren tachtig de gemeenschapsdimensie van onze roeping. In iedere fase was het belangrijk de andere pijlers niet te vergeten. Als we ons concentreren op onze apostolische dienst, kan zending niet los worden gezien van de Geestelijke Oefeningen en de gemeenschapsdimensie van onze manier van leven. Daarom combineert het vormingsproces van de GCL ook deze drie dimensies, om zo ieder afzonderlijk lid te helpen om het geloof in zijn of haar leven te integreren. De plaatselijke groepen en ook de grotere gemeenschap op nationaal of regionaal niveau ondersteunen de dynamiek die voortspruit uit deGeestelijke Oefeningen en trekken deze door, waardoor we tot een werkelijk apostolisch leven worden gebracht. Zelfs als de apostolische dienst een individuele is, is deze dienst altijd een onderdeel van de zending die de GCL als geheel kreeg. In deze zin is onze zending altijd een zending van de gemeenschap – die deel heeft aan de zending van de kerk.

De GCL is een ignatiaanse roeping. Het charisma en de spiritualiteit van de GCL zijn ignatiaans. Want de Geestelijke Oefeningen van Ignatius zijn zowel de specifieke bron als het karakteristieke instrument van de GCL-spiritualiteit. Ze bevorderen de integratie van geloof en leven in iedere dimensie: persoonlijk, sociaal, professioneel, politiek en kerkelijk. De leden van de GCL beleven de ignatiaanse spiritualiteit in gemeenschap in de plaatselijke groep, op het nationale niveau en als een wereldgemeenschap. De ondersteuning van de anderen die dezelfde roeping hebben is wezenlijk voor onze menselijke, spirituele en apostolische groei. Daar komt nog bij dat de gemeenschap zelf een wezenlijk onderdeel is van de apostolische dienst en het getuigenis van de GCL, die wezenlijk een gemeenschap ten dienste van anderen is.

Samenwerking in de ignatiaanse familie

De GCL is een lekenroeping. Tijdens de Algemene Vergadering in Nairobi, die zich concentreerde op de GCL als een apostolische gemeenschap van leken die mee verantwoordelijkheid draagt voor de zending in de kerk, hadden wij speciaal aandacht voor de samenwerking van de GCL en de jezuïeten. Als GCL zijn wij heel dankbaar voor het geschenk van de ignatiaanse spiritualiteit, dat de jezuïeten vrijgevig met ons hebben gedeeld zoals ook Ignatius dat deed. Toen wij de overgang maakten van Mariacongregaties naar GCL, hielpen jezuïeten ons om opnieuw te ontdekken hoe leken die spiritualiteit beleven. Hun ondersteuning heeft het mogelijk gemaakt in veel delen van de wereld gemeenschappen te stichten en te versterken. Een manier waarop de GCL en de jezuïeten samenwerken bestaat in de dienst die jezuïeten aan de GCL bewijzen als kerkelijk assistent. Deze naam onderstreept dat de GCL een lekengemeenschap is die door leken bestuurd wordt. De kerkelijk assistent (een jezuïet in de meeste maar niet noodzakelijk in alle gevallen),

 “die zijn taak vervult in samenwerking met andere leiders van de gemeenschap, is allereerst verantwoordelijk voor de christelijke ontwikkeling van de hele gemeenschap en helpt de leden hun weg met God te vinden, in het bijzonder door de Geestelijke Oefeningen. Uit kracht van de zending die hem door de hiërarchie gegeven is, van wie hij het gezag vertegenwoordigt, heeft hij ook een speciale verantwoordelijkheid voor zaken die de leer en de pastoraal aangaan, en voor de eenheid die eigen is aan een christelijke gemeenschap” (Algemene Beginselen van 1990, 14).

 Zodoende werkt hij nauw samen met degenen die gekozen zijn om leiding te geven; hij maakt deel uit van de Uitvoerende Raad en wordt gevraagd daar zijn specifieke deskundigheid in te brengen, zonder nochtans een dominante rol te spelen.

In Nairobi werd het verlangen van de GCL duidelijk om te antwoorden op de oproep om een apostolische gemeenschap te worden en als zodanig te handelen. Dit verwijst naar de tweede dimensie van samenwerking tussen de Sociëteit van Jezus en de GCL: de samenwerking op apostolisch gebied, die een groeiend partnerschap tussen beide apostolische gemeenschappen zou moeten bevorderen, waartoe ook gemeenschappelijke onderscheiding en gezamenlijke activiteiten behoren.

Ofschoon dat verlangen om te groeien in apostolische samenwerking heel duidelijk is, hebben we toch nog een hele weg te gaan. Voor de GCL is dit perspectief allereerst een uitdaging om onze eigen identiteit te verdiepen en te groeien in rijpheid: geestelijk, als een gemeenschap die zelf verantwoordelijk is en in onze apostolische diensten die we beleven als een gezamenlijke zending. Tegelijkertijd moeten we niet verbergen wat wij te bieden hebben: onze ervaringen, de specifieke talenten en charisma’s van onze leden, onze aanwezigheid op het professionele, sociale en politieke gebied.

De wereld overziend kunnen we wijzen op veel concrete ervaringen van samenwerking met de jezuïeten en met andere leden van de ignatiaanse familie – ignatiaanse religieuze congregaties en andere lekengroeperingen die geïnspireerd worden door de Geestelijke Oefeningen. In de meeste gevallen gaat het om een samenwerking op het gebied van spiritualiteit: vormingscursussen en trainingsprogramma’s voor geestelijk begeleiders, leden van de GCL die als begeleiders meewerken in centra voor ignatiaanse spiritualiteit, of die leiding geven aan retraitecentra van de Sociëteit van Jezus enz. In veel van die gevallen zullen de mensen die daarbij betrokken zijn, benadrukken dat het een wederzijdse verrijking is, niet alleen met het oog op de concrete activiteit maar ook voor de verdieping van de eigen identiteit als religieus of leek.

Als ignatiaanse familie hebben wij veel te bieden aan de kerk en de wereld. In onze gemeenschappen, of dat nu de Sociëteit van Jezus is, de GCL of andere congregaties en organisaties, kunnen wij steunen op een grote verscheidenheid aan ervaring, op een grondige ignatiaanse vorming en beschikbaarheid en een groot engagement “om te werken aan de verandering van de maatschappelijke structuren door deel te nemen aan pogingen om de slachtoffers van alle soorten discriminatie te bevrijden en vooral om de verschillen tussen rijk en arm uit de weg te ruimen” (Algemene Beginselen, 8) in eenheid met de zending van de kerk. Op weg naar een meer natuurlijke samenwerking zullen wij – van beide zijden – nog heel wat stenen uit de weg moeten ruimen, maar iedere concrete ervaring die we in de praktijk opdoen zal ons helpen om dieper te gaan verstaan wat het betekent samen te werken en wat de specifieke roeping en identiteit van ieder van ons is als individu en als gemeenschap. En als laatste maar daarom niet minder belangrijk: als twee (of meer) ignatiaanse gemeenschappen hebben wij de mogelijkheid om tekenen van hoop te zijn, doordat we laten zien dat er wegen van samenwerking bestaan tussen leken en religieuzen in eenheid met de kerk.

 uit: Review of Ignatian Spirituality, 114 (2007)

vertaling: Hans van Leeuwen S.J. en Mary Blickman

Noot van de redactie: Na het verschijnen van dit artikel vond in 2008 een nieuw wereldcongres plaats in Fátima, Portugal. Daar werd de keuze van de vorige congressen om een apostolische lekengemeenschap te zijn in dienst van de zending van de kerk bevestigd. Tegelijk voelde men de noodzaak aan deze keuze te verdiepen en te verhelderen. Het volgende wereldcongres wordt gehouden in de zomer van 2013 in Beirut, Libanon.

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel