Het lichaam en de Geestelijke Oefeningen

Het lichaam en de Geestelijke Oefeningen

door Norbert Jorch

door Norbert Jorch

De ignatiaanse spiritualiteit heeft betrekking heeft op de hele mens, niet alleen op zijn geest. Het verband tussen het lichaam en de Geestelijke Oefeningen ligt echter niet voor de hand. Norbert Jorch benadrukt dat verband en wijst op de lichamelijke ervaringen van Ignatius van Loyola.

  1. Lichaamservaringen van Ignatius

 Om het “lijflijke” aandeel van de ignatiaanse spiritualiteit te begrijpen zijn de lichamelijke ervaringen die Ignatius van Loyola tijdens zijn leven had een nuttige hulp.

Ignatius was het jongste van dertien kinderen van een aanzienlijke Baskische familie die men tot de landadel kon rekenen. Daardoor leefde hij in voor die tijd gunstige omstandigheden; meer bepaald, hij leed geen honger. Als tiener leerde hij als page in dienst van de groot-schatbewaarder van Castilië het hoofse leven kennen. De militaire vormig die bij dat hoofse leven hoorde, paste perfect bij zijn voorliefde voor wedstrijden met wapens en amoureuze avonturen. Er wordt ook melding gemaakt van vechtpartijen met gerechtelijke afloop. We mogen ons Ignatius in die fase van zijn leven als een kerngezonde, krachtige, niet zo grote jongeman voorstellen, die in het kader van zijn militaire vorming niet alleen met discipline, maar ook met lichamelijke ontbering vertrouwd geraakt was. In zijn bewuste zorg voor zijn uiterlijke verschijning, verried zich een behoorlijke dosis ijdelheid.

Toen kwam de gebeurtenis die alles veranderen zou. Bij de verdediging van Pamplona tegen de Fransen, door Ignatius ondanks de uitzichtloosheid van de tegenstand uit valse eerzucht doorgezet, werd zijn rechterbeen gebroken door een kanonskogel. De moeizame genezing leidde ertoe dat het onderbeen nog eens gebroken moest worden, zonder narcose of andere verdoving. Er volgde een infectie die hem aan de rand van de dood bracht. Omdat het been slecht gezet was en daardoor korter geworden was dan het linkerbeen liet hij, uit ijdelheid en ondanks de vorige ervaring, het naar voren uitstekende stuk bot afzagen; weer zonder verdoving. De ingreep mislukte en sindsdien ging Ignatius hinkend door het leven. Koorts, pijn en totale uitputting, hadden van de aanzienlijke ridder een armzalige, hinkende man gemaakt. De ergste beproeving tijdens zijn ziekbed was de verveling. Deze bracht hem ertoe vrome boeken te lezen en dat leidde tot het keerpunt in zijn leven. Door op de bewegingen in zijn innerlijk te letten, op gevoelens van vertroosting of troosteloosheid afhankelijk van wat hij las, raakte hij vertrouwd met de onderscheiding der geesten.

Na zijn bekering tot “pelgrim” leidde Ignatius tien maanden lang een leven van strenge boetedoening in Manresa. Uiterst strenge vasten, verwaarlozing van elke lichaamszorg, urenlang geknield bidden brachten de nog maar half genezen man levenslange schade toe; hier ligt de oorsprong van zijn problemen met galstenen. Galkolieken en galwegonstekingen veroorzaakten zijn hele verdere leven koortsaanvallen met verschrikkelijke pijnen waaraan hij uiteindelijk stierf. Deze diagnose werd pas gesteld door de anatoom Renaldo Colombo, die bij de autopsie tal van stenen van verschillende kleur uit nieren, longen, lever, gal en poortader verwijderde.

Ignatius kwam ook op indirecte weg aan lichaamservaringen. Zijn levenspad na Manresa kenmerkte zich ook door zijn voortdurende inzet in ziekenhuizen en hospices. Daar verzorgde hij mensen die ondervoed waren en leden aan cholera, tuberculose of syfilis en bij gebrek aan medische mogelijkheden de dood tegemoet gingen.

  1. Lichaam en Geestelijke Oefeningen – het lichaam als middel, werktuig en instrument

 In het hoofdstuk Principe en Fundament formuleert Ignatius het doel van het menselijk leven: “De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen en aldus zijn ziel te redden.” (GO 23) De ignatiaanse Oefeningen zijn opgezet om te helpen “om zichzelf te overwinnen en zijn leven te ordenen zonder zich te laten leiden door een ongeordende gehechtheid.” (GO 21) Daarbij is een kenmerk van de ignatiaanse spiritualiteit, nieuw voor die tijd en nog altijd typerend, dat de keuze van de ingezette middelen zich moet laten leiden door het principe: “al naar gelang” (“tantum – quantum”, red.) en ook “wat meer (magis) helpt.” Dat principe is ook van toepassing waar het om aanbevelingen van Ignatius gaat die onze lichamelijkheid betreffen. Uit zijn eigen levenservaring met betrekking tot zijn lichaam, vooral in Manresa, heeft Ignatius lessen geleerd die hun neerslag vinden in zijn aanbevelingen over de omgang met het lichaam. Extreem gedrag en overdrijvingen komen niet van de goede Geest, maar individuele eigenschappen en eigen ritme bepalen de manier waarop men het lichaam als middel, werktuig of instrument zal inzetten: “Naargelang (de) leeftijd, gesteldheid en vurigheid” van de persoon die de oefeningen doet. (GO 205) De manier waarop men de Oefeningen geeft, moet afgestemd zijn op de mogelijkheden en de eigenheid van de retraitant. (GO 18)

2.1. Voeding en slaap

In Manresa besloot Ignatius naar het voorbeeld van de apostel Andreas dat hij in een heiligenlegende gelezen had, dat hij “(niet) zou eten noch drinken (…) totdat God erin zou voorzien of totdat hij zou merken dat hij de dood nabij kwam.” (Verhaal van de pelgrim 24) Gelukkig beval zijn biechtvader hem een week later die hongerstaking op te geven. Ignatius leerde dat extremen bij het vasten van dit type zijn gezondheid schaadden en tot “minder” voerden, zodat hij daar later zelf voor waarschuwt: “Met een gezond lijf kan je veel doen, wat je met een ziek lijf zou moeten beginnen, zie ik niet goed.” (Monumenta Ignatiana I, 107-109)

In Manresa deed Ignatius ook beslissende ervaringen op in de omgang met de tijd. Naast zeven uur gebed en zielzorg bij de dorpsbewoners was zijn dag gevuld met “nadenken over dingen van God”. Maar de echt grote inzichten en geestelijke vertroostingen ervoer hij wanneer hij wilde gaan slapen. Dat had slaapgebrek tot gevolg. Daardoor ging hij eraan twijfelen of die inzichten van de goede Geest kwamen en hij besloot de vastgelegde tijd aan slaap te besteden. In de Geestelijke Oefeningen geeft hij dan ook het advies: “Als ik naar bed ga en voordat ik inslaap zal ik, gedurende de tijd van een Weesgegroet, eraan denken wanneer ik moet opstaan en waartoe; en ik zal de oefening die ik moet doen kort samenvatten.” (GO 73) Slaap en oefening hebben maat en duidelijke grenzen.

2.2. Boete

Zich eten en slaap ontzeggen als boete wordt in de Oefeningen nauwkeurig afgebakend en wordt samen met de “lichamelijke tuchtigingen” als de drie manieren omschreven waarop uitwendige boete kan worden gedaan (GO 82-86, 89). Bij het doen van die uitwendige boete moet men erop letten dat men zich enerzijds niet beperkt tot het weglaten van wat overbodig is, want dat is louter matigheid, en anderzijds dat wie de Oefeningen doet “geen schade lijdt en niet tot verregaande verzwakking komt.” Die uitwendige boete mag men steeds alleen maar als vrucht en gevolg van de innerlijke boete zien, dus van het rouwmoedige leed om zijn eigen zonden en het voornemen die in de toekomst niet meer te begaan. Ook in samenhang met boete moet men op de actuele en toekomstige lichamelijke integriteit letten.

2.3. Ziekte en gezondheid

 Uit een brief van Ignatius aan Isabel Roser: “Hoe dan ook, als ik overdenk dat deze ziekten en andere tijdelijke schade vaak uit Gods hand komen, opdat we onszelf leren kennen en de liefde tot de geschapen dingen meer opgeven en grondiger bedenken hoe kort ons leven is… (…) Want ik denk dat een dienaar Gods als een halve dokter uit een ziekte komt, om zijn leven te organiseren en te ordenen tot roem en dienst van God, onze Heer.” Ignatius’ verwonding door de kanonskogel in Pamplona had de beslissende stoot gegeven tot de ommekeer in zijn leven en was de oorsprong van zijn persoonlijk proces van oefening geweest. Een lichamelijk gebeuren als levenswende is iets dat niet alleen Ignatius beleefd heeft. Hij leidt daaaruit niet alleen een grotere aandacht voor eigen lichamelijke signalen zoals die van de zintuigen af, maar ook de latere zorg voor de gezondheid binnen de Sociëteit van Jezus. Naast de erkenning van de noodzaak van bepaalde diëten, de eis van voldoende uren slaap en de aanstelling van een verantwoordelijke voor de gezondheid, vindt men ook zijn aanwijzing “met de raad van een dokter zo ernstig mogelijk rekening te houden.” En tenslotte is het tegen de achtergrond van zijn ziektegeschiedenis geen toeval dat zijn aanwijzing om tot onverschilligheid te komen met de vermelding van gezondheid en ziekte begint: “Daarom is het nodig dat wij ons onverschillig maken. (…) (D)at wij van onze kant gezondheid niet méér verlangen dan ziekte, rijkdom niet méér dan armoede, eerbewijzen niet méér dan verguizing, een lang leven niet méér dan een kort.” (GO 23)

2.4. Gebed

Ignatius’ weigering bij de stichting van de Sociëteit van Jezus het regelmatige koorgebed voor te schrijven, leidde tot ernstige problemen bij de erkenning van de orde. Uiteindelijk lukte het hem duidelijk te maken dat zijn basishouding “God vinden in alle dingen” – in feite: de hele dag – vaste gebedstijden overbodig maakte. Ook, of beter, heel bepaald, moeten gebedstijden zich richten naar het ignatiaanse grondprincipe: OAMDG (Omnia ad maiorem Dei gloriam).

Voor de lichamelijke houding bij een gebedstijd vindt men concrete aanwijzingen in de Geestelijke Oefeningen. Zo beveelt Ignatius aan om voor het begin “een stap of twee” voor de plaats van gebed gedurende de “tijd van een Onze Vader” voor God te gaan staan en zich “innerlijk voor hem neer te buigen.” (GO 75)

Elders stelt hij voor om voor het gebed te beginnen “de geest wat tot rust (laten) komen” door te gaan zitten of rond te wandelen en zich op het komende gebed af te stemmen. (GO 239)

De houding bij de aansluitende overweging zal altijd afhankelijk zijn van wat mij bij het “zoeken naar wat ik verlang” het meest helpt. Dat kan zijn: knielen, voorover of achterover liggen, zitten of staan. Men mag met de lichamelijke houding experimenteren totdat de houding die het doel het best dient, gevonden is. (GO 76)

Na afloop van de meditatie of bezinning raadt Ignatius aan om zittend of heen en weer wandelend op het gebed terug te blikken om te zien hoe dat gegaan is. (GO 77)

Bij zijn instructies bij de “Derde manier van bidden” wijst Ignatius op nog een andere mogelijkheid om het lichaam in te schakelen (GO 258). “De derde manier van bidden. Bij elk in- en uitademen moet men inwendig bidden met een woord uit het Onze Vader of uit een ander gebed, zodat men slechts één woord zegt tussen twee ademhalingen in. En tijdens de tijd tussen twee ademhalingen in moet men vooral kijken naar de betekenis van dat woord of naar de persoon tot wie men bidt of naar de lage plaats die men zelf inneemt of naar de afstand tussen de eigen lage plaats en de zo grote verhevenheid van hem tot wie men bidt.” Hier zijn lichamelijke en geestelijke activiteit nauw verstrengeld.

2.5. De zintuigen

 Uit een brief aan een medebroeder: “Je (moet je) erin oefenen de tegenwoordigheid van God, onze Heer, in alle dingen te zoeken, bijvoorbeeld in het spreken, kijken, smaken, horen, denken, kortom in alles wat je doet. Gods majesteit is immers in alle dingen, door zijn tegenwoordigheid, door zijn werkzaamheid en door zijn wezen.” Het gebruik van de zintuigen vindt men uitvoerig op twee plaatsen van de Geestelijke Oefeningen. In de vijfde oefening van de eerste week, de overweging over de hel, nodigt Ignatius de retraitant uit alle zintuigen in te zetten om op die manier door het tafereel aangegrepen te worden: men moet kijken, luisteren, ruiken, smaken en betasten (GO 66-70). Hier zal Ignatius op zijn ervaringen in de hospices en ziekenhuizen teruggevallen zijn, waar hij ellende, smerigheid en ziekten ook met die vijf zintuigen in zich opgenomen heeft. Ook bij de overweging over de menswording en over de geboorte wordt uitdrukkelijk aanbevolen de vijf zintuigen te gebruiken (GO 121-125). Die aandacht voor de eigen zintuigelijke ervaringen was in zijn tijd revolutionair en is ook voor ons vandaag nog een heel waardevolle vrucht van de ignatiaanse spiritualiteit. “Want niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar wel het innerlijk voelen en smaken.” (GO 2)

  1. Lichamelijke oefeningen en de Geestelijke Oefeningen

“En God zei: ‘Nu gaan wij de mens maken, beeld van Ons, op Ons gelijkend.’ (…) God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem. (…) God bekeek alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was.” (Gn 1,26-27.31)

“De mens is geschapen…” (GO 23)

Als aanvulling op de ervaring van het lichaam als middel, werktuig en instrument bieden de lichamelijke oefeningen in de Geestelijke Oefeningen de mogelijkheid om zich in zijn lichaam als een zeer goed gemaakt schepsel naar Gods beeld te ervaren. Van Hans Bernd Bollmann S.J. komen de woorden: “We hebben niet een lichaam – we zijn lichaam! We hebben niet een geest – we zijn geest!” Ik zou willen toevoegen: “We hebben niet lichaam en geest – we zijn lichaam en geest!”

Geestelijke processen drukken zich lichamelijk uit en lichamelijke toestanden, ervaringen en veranderingen oefenen invloed uit op geestelijke toestanden en innerlijke bewegingen. Deze wisselwerking moet zich in de wijze en de vorm van de lichaamsoefeningen tijdens de Geestelijke Oefeningen weerspiegelen. Deze lichaamsactiviteit moet er daarom een zijn die oefent, die de waarneming en opmerkzaamheid voor de eigen ordening en het eigen ritme versterkt, die niet suggereert, maar de herkenning van de werkelijkheid aanscherpt. Het zich door God laten ordenen moet ook lijfelijk ervaarbaar worden.

In wat volgt worden de lichaamsoefeningen beschreven overeenkomstig de leer- en oefenwijze van H.L. Scharing, de zogenaamde “ritme-adem-beweging” (RAB). Deze wijze van lichaamsoefening wordt tegenwoordig in de Geestelijke Oefeningen die de GCL (Gemeenschappen van Christelijk Leven) aanbiedt, het vaakst gevolgd. Elke overeenkomst met de geestelijke processen is niet toevallig, maar bedoeld.

Ook voor de RAB geldt als basisprincipe dat men een schepsel Gods is en dat er voor ieder apart een (door God gewilde) ordening bestaat. De RAB sluit aan bij wat we dankzij de embryologie, de anatomie en de fysiologie van de mens met zekerheid weten en zij oriënteert zich dus naar de controleerbare werkelijkheid. De RAB is een weg van een levenslang herhaald oefenen dat rekening houdt met de uniciteit van de persoon, van het proces en van het ritme. Daarbij gaat het bij het oefenen niet om een vaardigheid of prestatie die men moet vervolmaken, maar om de bereidheid zich door God te laten begunstigen, zichzelf beter waar te nemen en zich zo door hem te laten ordenen. Er wordt geoefend met alle zintuigen en met gebruikmaking van het lichaam, en in verschillende houdingen: zittend, voor- of achterover of op de zij liggend, staand, wandelend of dansend. Oefenen is altijd mogelijk en leeftijd of gezondheidstoestand spelen geen rol. Net zoals bij een gebedstijd gaat aan het eigenlijke oefenen een voorbereidingsmoment vooraf, dat daarin bestaat kort de situatie in de gegeven omstandigheden waar te nemen. Dan volgt de ordening naar anatomisch-fysiologische principes. De eigenlijke oefening wordt gekenmerkt door oplettend voelen, waarnemen en verbinding leggen met het onmiddellijke, zoals de vloer, de kleding of dingen die men in de hand houdt. Dit waarnemen kan leiden tot bewegingen die eveneens tot in hun fijnste uitwerkingen beleefd kunnen worden. Bij oefeningen met gewichten, bijvoorbeeld een stuk hout, kan de eigen lichamelijke omgang met zulke objecten concreet ervaren worden. Het onderscheiden en vergelijken, rechts met links, boven met onder, vooraf met achteraf, bevordert herkenning en stimuleert beslissingen. Daarbij is de onverschilligheid met betrekking tot het resultaat belangrijk. Bij het oefenen heeft men namelijk geen concreet doel of plan; de grondhouding bestaat erin het te laten gebeuren, zich te laten ordenen. Wat is, mag zijn en krijgt geen beoordeling mee, want waarnemen op zich kan nooit verkeerd zijn. Zoals een gebedstijd wordt ook een oefening duidelijk afgesloten. Na afloop vallen iemand bij het terugblikken op de oefening en het uitrusten ervan vaak de diepere inzichten ten deel.

In de Geestelijke Oefeningen en in het dagelijkse leven maak ik vaak mee dat het lichaam mij al lang voor het verstand, inzichten over innerlijke bewegingen en een door God geschonken ordening meedeelt.

Van het internet, uit de Geestelijke Oefeningen in Dagelijks Leven:

“Ga jij voorop!”, zei de ziel tot het lichaam, “Naar mij luistert ze niet. Misschien luistert ze naar jou.”

“Ik zal ziek worden, dan zal ze tijd voor je hebben”, zegt het lichaam tot de ziel.

 

uit: Korrespondenz zur Spiritualität der Exerzitien, 105 (2014)
vertaling: Roger Lenaers S.J.

 

Norbert Jorch (*1961) is gehuwd en specialist kinder- en jeugdgeneeskunde in Bielefeld (Duitsland). In zijn werk als arts heeft hij speciale interesse voor palliatieve zorg en was hij mede-initiator van een hospitium voor kinderen en jeugdigen. Hij zet zich ook in voor medisch-humanitaire hulp in Jemen.

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel