Hoever mag je gaan? – De ignatiaanse Oefeningen, getrouwheid en aanpassing

door Philip Endean S.J.

door Philip Endean S.J.

In welke mate is aanpassing van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius gerechtvaardigd? Hoever mag je daarin gaan? Wanneer kun je een retraite nog ignatiaans noemen en wanneer niet meer? De auteur formuleert een antwoord op deze vraag, maar daagt ons tegelijk uit ons hele denken over ignatiaanse spiritualiteit te herzien. De redactie vond deze tekst vandaag nog even actueel als in 1998 toen hij werd geschreven, of zelfs nog actueler. Philip Endean is een expert op het gebied van de ignatiaanse spiritualiteit en professor theologie in Oxford.

Hoever mag je gaan? is een satirische roman van de Engelse katholieke schrijver David Lodge. Geestig, invoelend en maar al te precies beschrijft hij hoe een groep katholieke universiteitsstudenten in Londen, die elkaar in de jaren vijftig ontmoetten, de omwentelingen in de kerk gedurende de twee daaropvolgende decennia ervoer. De vraag in de titel, “Hoever mag je gaan?”, resumeert de scrupulositeit eigen aan het preconciliaire katholicisme althans in de Engelssprekende wereld. De lezing van de roman is een sterke ervaring voor Britse katholieken boven een zekere leeftijd, omdat hij onze ambivalenties bespeelt. Wij weten dat de godsdienstige angst die zo algemeen was bij de vrome gelovigen een generatie geleden, dwaas was. Toch kan hij in de diepte nog een fascinerende invloed op ons uitoefenen. Er is nog altijd iets in ons, hoe verlicht wij ook zijn of menen te zijn, dat wenst te vernemen hoever we mogen gaan wat betreft religieuze aangelegenheden – ook als het gaat over het geven van de ignatiaanse Geestelijke Oefeningen.

Als we kijken naar het grote aantal manieren waarop retraiteleiders gebruik maken van de tekst van Ignatius, kan de “Hoever mag je gaan?”-vraag al te gemakkelijk opduiken. Dit essay heeft een subversieve bedoeling. De vraag naar de ignatiaanse authenticiteit is belangrijk, ze vraagt om een weloverwogen antwoord. Ik wil trachten althans het begin van een antwoord te geven. We zullen echter slechts trouw zijn aan Ignatius als we erkennen dat hij bovenal vrijheid leert en vertrouwen. Als angst de drijfveer is van onze zorg voor authenticiteit, als onze vragen wettische zorgen zijn omtrent “hoever je mag gaan”, dan zijn er lagen diep in onszelf, hoe enthousiast onze liefde voor Ignatius ook mag zijn, waar we ons zijn boodschap nog niet hebben eigen gemaakt.

De tekst van Ignatius en de dagelijkse praktijk

Als we kijken hoe, althans in de Engelssprekende wereld, de achtdaagse retraite gewoonlijk wordt gegeven, zien we veel verschillende manieren waarop men gebruik maakt van de ignatiaanse bronnen. Soms proberen we het hele proces te doorlopen van het Uitgangspunt en fundament tot de Beschouwing om tot liefde te komen. Een andere keer beperken wij ons tot een week van de Oefeningen die dat jaar tegemoetkomt aan onze nood en devotie. Andere benaderingen zijn wat losser. Velen onder ons hebben retraites gedaan of gegeven omtrent bepaalde thema’s, zo bv. de manier waarop in een van de vier evangelies het leerlingschap wordt benaderd, of hebben gebruik gemaakt van inzichten vergaard dankzij psychologische hulpmiddelen als het enneagram. Ook zijn er begeleiders die er zich goed bij voelen dat de retraitant de agenda bepaalt; begeleiding bestaat erin te antwoorden op wat er ook mag naar boven komen. De tekst van Ignatius functioneert hier louter als klankbord: hij is aanwezig op de achtergrond en retraitant en begeleider kunnen er al naargelang het aangewezen is, gebruik van maken. Op geen enkele wijze echter bepaalt de tekst de opbouw van de retraite. Als we verder kijken dan de achtdaagse retraite, dan merken we dat de aanpassing nog gevarieerder is: de vele vormen van de Oefeningen in het dagelijkse leven, de retraites volgens de acht-tiende annotatie of programma’s van begeleid bidden.

Tijdens de laatste dertig jaar is het apostolaat van de Oefeningen enorm uitgebreid. Zowel degenen die ze doen als degenen die ze geven komen uit een veel bredere waaier van christenen – lang niet alleen rooms-katholieken – dan de traditionele groep van jezuïeten en andere ignatiaanse religieuzen. De ervaring van die mensen werpt een nieuw licht op de tekst, wat ons in staat stelt betekenissen te zien die voorheen voor ons verborgen waren. Ignatiaanse cursussen over geestelijke begeleiding maken mensen tot begeleiders die een generatie geleden niet eens wisten wat een geestelijke begeleider was.

In het algemeen zijn we blij met die ontwikkelingen, we hebben het gevoel dat Gods Geest op een creatieve en nieuwe manier aan het werk is door de Oefeningen. Wat meer is, het lijkt er vooral op dat wij de Geest ontmoeten in de menselijke noden en pas in tweede instantie in de tekst van Ignatius. Dit artikel ontstond ter gelegenheid van een weekendseminarie met als titel “De Geestelijke Oefeningen en de kortere retraite”. Bij het delen van de deelnemers over wat zij verwachtten van de gebruikelijke retraites spraken ze veel over hun nood aan permanente onderscheiding, over gebedsmethodes aangepast aan particuliere situaties, over hun nood om beluisterd te worden en aanvaard te worden waar ze zich bevonden. Niemand echter was erop gebrand zich jaarlijks met de Twee Standaarden te confronteren.

Toch blijft er iets knagen. Kan de gevoeligheid voor de geestelijke nood hier en nu dienst doen als het enige en onmisbare criterium om uit te maken wat authentiek ignatiaans is? Dezelfde deelnemers waren het erover eens dat er nog wat anders gezegd moest worden; dat bepaalde grenzen opnieuw moesten worden getrokken. Invoelen en aandachtig luisteren zijn belangrijke eigenschappen, inderdaad de belangrijkste in een retraitebegeleider. Ze kunnen ons ertoe brengen de tekst radicaal aan te passen. Toch kan niet alles doorgaan voor een ignatiaanse retraite. We moeten een onderscheid maken tussen de legitieme aanpassing van de tekst van Ignatius en zijn niet-authentieke vervorming – een onderscheid dat echter recht laat wedervaren aan alles wat wij nu aan het ontdekken zijn en niet te veel opties te snel uitsluit. In de volgende paragrafen pogen wij dit onderscheid te expliciteren. Als uitgangspunt nemen wij Ignatius’ wetgeving in de Constituties over de wijze waarop gevormde jezuïeten dienen te bidden.

Regels en hun grenzen

Onze vraagstelling is niet nieuw. In zijn invloedrijke studie over de Geestelijke Oefeningen (Historia de los Ejercicios de San Ignacio, Bilbao/Rome, 1955, blz. 324-325) ziet Ignacio Iparraguirre dit onderwerp reeds opduiken in de tweede en derde generatie van retraitegevers.

… er was een ernstig probleem dat dringend opgelost diende te worden. Het probleem was dat Ignatius grote armslag gaf aan de begeleider. Hij geeft het onderwerp van de meditatie [sic] aan, wijst op de doelstelling die men wil nastreven, geeft normen in verband met moeilijk te nemen stappen, maar na deze en andere aanwijzingen laat hij nog altijd veel ruimte tot initiatief aan de geestelijke gids. Om de richting niet uit het oog te verliezen binnen die brede waaier van mogelijkheden die Ignatius biedt, vroeg men vanaf de beginjaren om een handboek dat deze aspecten zou regelen … De voornaamste onzekerheden betroffen de vraag of het inging tegen de authenticiteit als men iets toevoegde aan de meditaties, iets veranderde, aanvulde of invulde – en indien niet, hoever en volgens welke criteria deze veranderingen aangebracht konden worden.

Het probleem zat in de tekst zelf. Ignatius legde er de nadruk op dat zijn particuliere bepalingen niet al te ernstig of te letterlijk moesten worden genomen. Dit feit vonden zijn volgelingen, die van Ignatius maar al te graag een idool maakten en al te zeer begaan waren met de zekerheid die normen kunnen bieden, moeilijk om te aanvaarden.

Enerzijds leek het boek van de stichter wel een gewijd boek, een voorwerp van verering. Het leek een heiligschennis iets, hoe klein ook, dat er deel van uitmaakte aan te raken. Anderzijds was daar het soepele karakter ervan, de verschillende casussen die het onder ogen nam, en vooral dat men het niet blindelings of mechanisch in praktijk kon brengen, maar alleen als een levende weg van persoon tot persoon. Dat alles maakte het niet noodzakelijk de tekst te veranderen (de tekst zelf benadrukte immers herhaaldelijk de nood aan aanpassing, een van de meest karakteristieke kenmerken van de methode), maar in ieder geval wel dat de begeleider hem aanpaste aan de personen, die telkens weer anders waren naargelang de omstandigheden.

Voor Iparraguirre lost het directorium het probleem op: het legde een aantal regels vast over wanneer aanpassing kon of niet kon. Het is hier niet de plaats om uit te maken of Iparraguirres opvatting over de functie van het directorium al dan niet historisch juist is. Wij moeten echter benadrukken dat onze vraag niet beantwoord kan worden met regels op te stellen bovenop degene die Ignatius ons nagelaten heeft. De Geest Gods is vrij. Iedere retraitant is uniek en zonder voorgaande. Daarom is het eenvoudigweg onmogelijk op voorhand te specificeren welke “aanpassing” legitiem is en noodzakelijk. De Geestelijke Oefeningen zijn in die mate gevoelig voor menselijke noden en voor het individu dat een dergelijke benadering ontoelaatbaar is. We moeten het probleem vanuit een andere invalshoek benaderen.

Ignatius, gebed en regelgeving

Hier kan Ignatius ons helpen. Voor zover ik weet, heeft hij nooit expliciet de vraag beantwoord in hoever de Oefeningen aangepast konden worden, maar hij heeft wel wijze voorschriften nagelaten omtrent het gebedsleven van de gevormde jezuïeten. De principes impliciet aanwezig in deze regels kunnen ruimer toegepast worden. Ignatius veronderstelde dat de lange periode van toetsing en training ons de zekerheid kan bieden dat degenen die tot de Sociëteit toegelaten worden “geestelijke mensen” zijn in staat “voort te snellen op de weg van Christus onze Heer”. “Wij zijn daarom van mening”, zo gaat hij voort, “dat er voor gebed, overweging en studie, evenals voor de lichamelijke oefeningen van vasten, nachtwaken en andere gestrengheden of lichaamskastijdingen, geen andere regel moet worden voorgeschreven dan die welke de onderscheidende liefde aan ieder ingeeft.”

Ignatius voegt er dan een voorwaarde aan toe, waarop ik zo dadelijk terugkom, voor hij zegt wat hij onder de vorm van regels wenst te zeggen:

Toch dient in het algemeen gezegd te worden dat men ervoor moet waken dat door overmatige toeleg hierop de lichaamskrachten zozeer worden ondermijnd of er zoveel tijd aan wordt besteed dat men niet meer in staat is de mensen geestelijk bij te staan zoals ons instituut vraagt. Van de andere kant mag men hierin niet zozeer verslappen dat door het verflauwen van de geest al te menselijke en lagere gevoelens worden aangewakkerd. (Constituties, 582)

Ignatius zegt dat zijn mensen noch te veel noch te weinig moeten bidden. Angstvallig vermijdt hij uitspraken over waar dat op neerkomt in particuliere gevallen. Dergelijke strategie kan een hulp zijn voor ons huidige probleem. Wij worstelen met twee principes of waarden waartussen er op een of andere manier een spanning bestaat. Als wij de nadruk leggen op getrouwheid aan de tekst, dan lijkt het al te gemakkelijk – niettegenstaande onze beste bedoelingen – dat wij onze retraitanten een programma willen opleggen. Anderzijds, als de spirituele nood van de persoon voor ons de enige basis is voor onze respons, dan kan wat wij aanbieden als een ignatiaanse retraite zijn specifieke identiteit verliezen. Eerlang duikt dan de vraag op waarin onze zogenaamde ignatiaanse geestelijke begeleiding verschilt van andere vormen van begeleiding, of zelfs van profane counseling.

Mijn voorstel is bescheiden, maar niet onbelangrijk. Wij kunnen principieel geen exhaustieve beschrijving geven van welke procedures authentiek ignatiaans zijn, maar wij kunnen meer negatief te werk gaan. Wij kunnen bepaalde benaderingen karakteriseren als duidelijk niet authentiek ignatiaans. Het zou niet ignatiaans zijn als wij de ervaring en de achtergrond van wie een retraite doen volledig negeren. Het zou niet ignatiaans zijn gingen wij tewerk alsof de tekst van Ignatius in het bijzonder en de christelijke traditie in het algemeen niet relevant zouden zijn voor wat zich tijdens de retraite afspeelt. Een ignatiaanse werkwijze moet openstaan zowel voor de tekst als voor de mogelijkheid dat God, wiens Geest de tekst deed ontstaan, een nieuw begin maakt met een nieuwe retraitant.

Deze manier van verwoorden laat natuurlijk de aard van de balans tussen die twee factoren open. Maar, een dergelijk open einde is een ignatiaanse deugd. De aard van de wisselwerking in ieder specifiek geval is op zich een zaak van charisma, van onderscheiding, van het volgen van de leiding van de Geest, zo goed als mogelijk is in een bepaalde situatie. Om de tekst waarnaar boven werd verwezen nog eens te laten opklinken: de vooronderstelling is dat ervaren begeleiders gevoelig zullen zijn voor de oproep van Christus in hun eigen leven en in dat van anderen. Daarom is het niet aangewezen precieze regels te formuleren betreffende de keren dat men de ignatiaanse tekst letterlijk moet volgen en wanneer en in welke mate men zich vrij mag voelen aanpassingen door te voeren. Begeleiders dienen gewoonweg zich te laten leiden door de “onderscheidende liefde”, met andere woorden: zij moeten vertrouwen op hun aanvoelen, onder de leiding van Gods liefde, van de verschillen in bepaalde situaties. In het algemeen kan slechts dit gezegd worden: enerzijds mogen zij de tekst niet zo slaafs volgen dat zij ophouden tegemoet te komen aan de bijzondere behoeften van hun medemensen; anderzijds mogen zij de tekst niet in die mate negeren dat zij het risico lopen contact te verliezen met de ignatiaanse inspiratie.

Evenwicht bij het geven van retraites

Ik hoop dat deze benadering aanmoediging en zekerheid biedt aan diegenen onder ons die de Geestelijke Oefeningen op een bepaalde manier en in heel nieuwe situaties geven, en de methode radicaal aanpassen. Soms maken wij ons zorgen over de vrijheden die we ons permitteren; maar we beseffen ook dat een striktere methode niets zou opleveren, en daarom doen we voort, al is het met een vervelend schuldgevoel. Als mijn suggestie van daarjuist correct is, dan mogen wij ons op ons gemak voelen. Er is echter een voorwaarde en dat is dat wij ons twee soorten vragen stellen: Wat zegt de tekst? en Wat verlangt de situatie? Als wij het antwoord op beide vragen ernstig nemen, dan worden wij in principe niet misleid. Natuurlijk kunnen we allemaal groeien in onze bekwaamheid situaties te lezen in het licht van het evangelie en van Gods genade. Natuurlijk zijn sommigen gevoeliger, meer ervaren en in het alge-meen vaardiger in die zaken dan anderen. Maar elke vrees dat er iets intrinsiek of systematisch fout is in onze poging om de ignatiaanse pedagogie aan te passen, is allicht te scrupuleus.

Dit heeft ook gevolgen voor de algemene vraag in welke mate de retraitanten aan zichzelf overgelaten moeten worden en in hoever een specifieke input nodig of toegelaten is. Die vraag dient zich aan in verscheiden contexten. Moeten we toelaten of zelfs aanmoedigen dat retraitanten tijdens de retraite boeken lezen? Dienen we inleidingen in groep te geven? Moeten we, ja dan neen, de homilie aanpassen aan de situatie van de retraitanten? De opvattingen hierover verschillen tussen ervaren begeleiders. In mijn eigen retraites heb ik over de jaren baat gevonden bij tegenstrijdige methodes. Soms werden die voorgesteld als “de correcte ignatiaanse weg”, alsof Ignatius nooit een alternatief zou hebben toegestaan. De meer ontspannen benadering van de ignatiaanse authenticiteit die ik hier voorstel, laat ons toe over die zaken een diversiteit van benaderingen te aanvaarden. Ignatius’ Oefeningen engageren ons heel persoonlijk en intiem. Maar christelijke persoonlijkheid en christelijke intimiteit worden bepaald en gespecificeerd door het woord van het evangelie, dat wordt bemiddeld door de traditie en de gemeenschap van gelovigen. Daarom kan geen enkele authentiek ignatiaanse werkwijze zich permitteren programmatisch de confrontatie met het woord Gods uit te sluiten; geen enkele authentiek ignatiaanse werkwijze zal over het hoofd zien dat mensen dat woord in vrijheid moeten ontvangen, waarbij de vraag wat het voor hen betekent doorgaans open gehouden wordt voor de leiding van de Geest. Het evenwicht tussen deze twee opvattingen zal weer een voorwerp zijn van zoekende onderscheiding, en van charisma.

Het belang van overleg

Als we naar criteria zoeken om de karakteristieken vast te leggen van wat echt ignatiaans is, karakteristieken die dus elke werkwijze dient te vertonen, dan is wat hierboven werd gezegd het meeste dat men kan zeggen – en dat is niet erg veel. Er is echter nog een belangrijk aspect dat niet focust op wat wij beslissen te doen, maar op hoe we beslissen wat te doen. Ofschoon Ignatius ervan afziet gedetailleerde voorschriften te formuleren over het gebed van gevormde jezuïeten, benadrukt hij dat beslissingen hieromtrent genomen worden na overleg. “Onderscheidende liefde” mag dan al de enige gids zijn om te oordelen over de noden van een medebroeder, het gebruik hiervan wordt niet overgelaten aan het individu alleen. Beslissingen worden genomen “nadat de biechtvader ingelicht is en in geval van twijfel over wat aangewezen is, zal men ook de overste raadplegen”. Ignatius beperkt individuele vrijheid slechts door nadruk te leggen op interpersoonlijk contact en niet door objectieve grenzen te trekken.

Ignatius’ instructies over het gebed van de jezuïet kan men toepassen op het onderwerp dat ons hier bezighoudt: wanneer en in welke mate mag men de tekst van de Geestelijke Oefeningen aanpassen aan de noden van de individuele retraitanten? Principieel is er geen grens aan onze vrijheid om aan te passen; wij moeten zo vrijmoedig en creatief zijn als de situatie vraagt. En toch, hoe intiem de retraite ook mag zijn en hoezeer ook het vertrouwen dient gerespecteerd te worden, de retraite gebeurt in gemeenschap met de ruime groep van gelovigen. De creativiteit van de begeleider dient altijd ondersteund te worden door wat men pastorale supervisie noemt. “Aanpassing,” vooral in ongebruikelijke en ongewone situaties, “dient te gebeuren nadat men de supervisor heeft ingelicht, en indien er grote onzekerheid ontstaat, moet men ook een andere wijze en spirituele persoon informeren.”

Het woord “supervisie” kan misleidend zijn. Het gaat niet, of niet in de eerste plaats, om een supervisor die de begeleider instrueert, evalueert of beperkingen oplegt. De praktijk is gegroeid vanuit de erkenning dat de conflicten in de retraitant een soortgelijk proces op gang kunnen brengen in de begeleider, een proces dat deze dient te onderkennen. Daarvoor is ondersteuning en leiding vaak een grote hulp. Natuurlijk ontstaan hier ethische problemen in verband met vertrouwelijkheid, maar die zijn niet onoplosbaar. In reactie op het legalisme van het recente verleden hebben hedendaagse auteurs Ignatius soms voorgesteld als haast een spirituele anarchist. De waarheid die in dergelijke voorstellingen wordt beklemtoond, is dat Ignatius het uiteindelijke gezag niet lokaliseert in de geschreven wet maar in het oordeel van wijze mensen. Zo bv. heeft de generaal overste van de Sociëteit van Jezus de bevoegdheid te dispenseren van de bepalingen van de Constituties “vanuit de kracht van de onderscheiding (con la discreción) die het eeuwige Licht hem zal schenken” (Const., 746). Dispensatie betekent in zulke gevallen wat de opstellers van de wet zouden hebben bedoeld, hadden ze de omstandigheden voorzien. Hetzelfde is van toepassing op de voorschriften van de Geestelijke Oefeningen: “aanpassing” is geen willekeurig en eigenzinnig proces, maar een zaak van onder-scheidend oordeel, vaak geholpen door een tweede oordeel. De jezuïtische cultuur heeft in de pastorale praktijk vaak een defensief individualisme gevoed. De ignatiaanse authenticiteit vraagt ons dit individualisme af te leren.

De laïcisering van het ignatiaanse

Dit artikel werd geschreven voor retraiteleiders die zich zorgen maken dat ze zich door hun aanpassingen soms veraf voelen staan van de tekst van Ignatius. De eerste bedoeling was hen gerust te stellen en vertrouwen te schenken. Iedere retraiteleider kan natuurlijk groeien in het aanvoelen van Gods Geest. Iemand die zich vanuit zijn zorg voor ignatiaanse authenticiteit door dit artikel heen worstelt, zal allicht geen dissident zijn. De vraag echter die tot het schrijven van dit artikel aanzette, sproot voort uit een gewisse angst. Het loont de moeite die angst te bevragen. Op de achtergrond, vermoed ik, speelt een gevoel dat ooit eens in de geschiedenis – misschien wel in een wolk die over Manresa trok, of in manuscripten verborgen binnen de muren van het vroege jezuïetennoviciaat in Rome – Perfecte Geestelijke Oefeningen bestaan hebben, waarvan al wat wij hier en nu doen een min of meer verdedigbare “aanpassing” is. De idee zelf van aanpassing suggereert een oorspronkelijke norm, die als antwoord op omstandigheden aangepast dient te worden, maar die in een ideale wereld onbezoedeld zou blijven.

Ignatius’ richtlijnen voor het gebed bevatten echter iets heel anders. Daar zijn vrijheid en soepelheid de norm. De vastgelegde structuur is de uitzondering op de regel, al is ze paradoxaal genoeg ook een toepassing ervan. De structuur wordt alleen opgelegd in situaties die gunstig zijn voor de vrijheid.

Achter de bezorgdheid voor de ignatiaanse authenticiteit ligt mogelijk een meestal niet erkend gevoel dat de normatieve ignatiaanse Oefeningen die zijn welke door de novicen van de jezuieten of van ignatiaanse instituten gedaan worden. Dit gevoel moet bezworen worden. Maria Clara Bingemer heeft er onlangs op gewezen hoe leken de authentieke Oefeningen kunnen doen, en feitelijk ook doen, en hoe de concepten en tradities die wij erven (sommige ook van Ignatius zelf) ons verhinderen die werkelijkheid te zien (Review of Ignatian Spirituality, nr. 86, blz. 39-56). Maar door de zaak zo voor te stellen suggereren wij dat de ervaring van religieuzen de norm is. Een norm waaraan – tot onze verrassing? – niet-religieuzen, leken, mannen en vrouwen, op een of andere manier voldoen. Het is geen aantasting van het priesterschap of van het religieuze leven te stellen dat onze theologie, vooral onze impliciete en niet beredeneerde theologie, boven dit klerikalisme, latent in dergelijke opvattingen, moet uitstijgen. In-dien wij daarin slagen kan de bezorgdheid die het onderwerp is van dit artikel, indien niet verdwijnen dan toch zeker in een andere meer handelbare en minder verlammende vorm aan het licht komen.

“Kan het echt ignatiaans zijn dat wij, geconfronteerd met een retraitant die nog altijd worstelt met pijnlijke herinneringen aan kindermisbruik, weglaten of althans afzwakken wat Ignatius zegt over de Derde wijze van nederigheid?” Als wij onszelf een dergelijke vraag stellen, dienen wij na te denken over wat het woord “ignatiaans” betekent. Zelfs nu zullen de meesten van ons instinctief zeggen dat “ignatiaans” wijst op een bijzondere benadering van het christelijk leven. Impliciet contrasteren wij het met alternatieven die we dan de naam “karmelitaans”, “augustijns” en “cisterciënzer” geven. Sommige dingen blijken heel vruchtbaar te zijn in andere legitieme christelijke spiritualiteiten, maar zijn onbruikbaar indien wij beweren te leven volgens de ignatiaanse Oefeningen. Het is echter fout zulke manier van denken invloed te laten hebben op onze huidige visie, nu de Oefeningen worden gedaan in een waaier van situaties als nooit tevoren het geval was.

De christelijke spiritualiteit bevat meer dan de ervaring van religieuzen en de ignatiaanse spiritualiteit meer dan die van jezuïeten. De misvatting is echter begrijpelijk. Het zal nog jaren vergen voor we beseffen dat christenen in het algemeen (vermijden we de patroniserende term “leken”!) een eigen waarachtige spiritualiteit hebben, en dat die niet louter een eerbiedwaardige appendix is van een of andere grote religieuze orde.

Herziening van de ignatiaanse eigenheid

Zodra we dit erkennen, kijken op een nieuwe manier naar de ignatiaanse eigenheid. Natuurlijk stichtte Ignatius een nieuwe vorm van gewijd leven en besteedde hij het grootste deel van zijn krachten aan de promotie ervan. Hij beschouwde daarenboven de Geestelijke Oefeningen als een krachtig middel om rekruten te winnen voor de Sociëteit. Maar, dit is niet de enige noch de belangrijkste betekenis van de Oefeningen. Ze vertegenwoordigen ook een keerpunt in de geschiedenis en het zelfverstaan van de christelijke kerk als zodanig. “God in alles vinden” en “contemplatief zijn in de actie” zijn niet de karakteristieken van een bepaalde manier van christen-zijn, een weg die contrasteert met andere. Integendeel, ze articuleren gewoonweg aspecten van wat het is christen te zijn. Niet meer, maar ook niet minder. Ignatius heeft geen nieuwe doctrine of theologie ontwikkeld, maar de traditionele boodschap op een nieuwe en creatieve manier gesynthetiseerd, die misschien de culturele beweging die wij de renaissance noemen, evenaart. Naar het einde van zijn leven schreef de grote Duitse theoloog Karl Rahner een speels stuk waarin hij zich verbeeldde wat Ignatius vanuit de hemel zou zeggen tot een hedendaagse jezuïet. “In het begin”, zegt de Ignatius van Rahner, “had ik geen andere ambitie dan de boodschap van de kerk te verkondigen zoals ze altijd al verkondigd was, … en toch dacht ik – en deze gedachte bleek juist te zijn – dat ik wat oud was op een nieuwe manier kon zeggen” (Brief van Ignatius aan jezuïeten van nu, Mechelen/Nijmegen, 1986).

Daaruit blijkt dat de ignatiaanse spiritualiteit geen alternatief is voor andere spiritualiteiten. Ze articuleert veeleer iets dat fundamenteel is voor elke beleefde ervaring van God. Andere christelijke spiritualiteiten, zoals bv. die van Johannes van het Kruis, moeten door de ignatiaanse familie niet gelezen worden als alternatieven voor onze manier van doen, maar als aanvullingen. Jan van het Kruis articuleert meer tot in detail bepaalde domeinen van de menselijke spirituele ervaring. Omgekeerd distilleert Ignatius uit de ervaring van Jan van het Kruis dynamieken die eigen zijn aan elke beleefde ervaring van God of Jezus Christus. Het is zinloos te zeggen dat niet-jezuïeten en niet-ignatianen God slechts in sommige dingen vinden.

Herziening van de ignatiaanse authenticiteit

De theoretische en pastorale aspecten die hier werden vermeld, zijn talrijk en verdienen een ruimere behandeling. Maar als mijn beweringen ook maar enigszins correct zijn, dan beïnvloeden ze de manier waarop wij denken over ignatiaanse authenticiteit. De zorg en de bekommernis die dit artikel oproept, verdienen alvast een herformulering in meer inclusieve termen.

Natuurlijk is het belangrijk dat wij een goed gebruik maken van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius, en wel op een manier die de volle kracht ervan bemiddelt. Natuurlijk moeten wij de Oefeningen aanbieden vanuit een aanvoelen van het charisma van Ignatius en ervoor zorgen de fundamentele aard ervan niet te vertekenen. Wat dat in feite inhoudt heeft wellicht minder te maken met wat nu typisch ignatiaans is dan met wat gewoonweg authentieke pastorale zorg is. Met de enorme groei van opleidingen voor geestelijke begeleiders rijzen vanzelf-sprekend vragen naar de competentie van die mensen en naar criteria voor erkenning. Nochtans, als problematische gevallen zich voordoen, dan is – vermoed ik – het probleem niet dat de mensen in kwestie, ofschoon zij competente christelijk pastores zijn, niet voldoende weten over Ignatius. Het probleem is veeleer dat mensen die een kort trainingsprogramma hebben doorgemaakt, in een veel ruimere en directere zin pastorale competentie en ervaring missen.

Vragen stellen over de authentieke ignatiaanse werkwijze vooronderstelt een notie van wat geldt als authentiek ignatiaans. Wij moeten afstappen van de ingebakken opvatting dat jezuïeten de normatieve ignatianen zijn. Ignatiaanse spiritualiteit bestaat in een distillaat van de hele christelijke boodschap. Tenminste de fundamenten ervan kunnen waardevol en relevant zijn voor hen die een of andere vorm van christelijk leven leiden. De vraag naar de authenticiteit van de ignatiaanse Oefeningen is in feite dezelfde als de meer algemene vraag naar wat geldt als authentiek christelijk pastoraat. Is dit op een goede manier in overeenstemming met de traditie? Heeft het aandacht voor Gods permanente zelfmededeling in de ervaring van mensen? Van de enorme waaier van hedendaagse “toepassingen” van de Oefeningen is er ongetwijfeld geen enkele die totaal en principieel deze tweevoudige test niet doorstaat. Zolang ze streven naar Gods voordurende aanwezigheid in de menselijke nood, ervaring en situatie zijn ze onderweg naar het authentiek ignatiaanse.

Herziening van het ignatiaanse magis

De roman met de titel Hoever mag je gaan? is af en toe rebels komisch, maar de realiteit die hij oproept was in zekere zin naar: een katholieke cultuur gedomineerd door restrictieve regels, waarin alleen de opinie van de clerus van tel was. De vraag wijst er ook op in welke mate sommige karakters afstand hebben genomen van het katholicisme van hun jeugd, toen die cultuur in duigen viel. Een van de factoren die deze ineenstorting veroorzaakten was het aanvoelen dat Gods aanwezigheid bij de mensen veel meer verspreid is dan die cultuur zich kon inbeelden. God is aanwezig in al “de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe ook, lijden” (Gaudium et spes, 1). Daarenboven is heiligheid geen privilege van een bepaalde sector van de kerk. Wel integendeel, “alle gelovigen … zijn geroepen tot de volheid van het christelijke leven” en het is “een en dezelfde heiligheid” die beoefend wordt “door allen die door Gods Geest geleid worden” (Lumen gentium, 40 en 41).

Het idee zelf van aanpassing suggereert een gestandaardiseerd patroon. De Oefeningen van Ignatius bieden echter geen blauwdruk, maar zijn een bron voor dialoog tussen de christelijke traditie en de hele waaier van menselijke ervaringen. Zolang we ons nog ergens afvragen “Hoever mag je gaan?” zitten we nog altijd gevangen in een afhankelijkheid die wij moeten afleren. Feit is dat wij nooit ver genoeg kunnen gaan. Ignatiaanse spiritualiteit is bekend voor haar magis, voor een God van wat meer is en groter. Enggeestige jezuïtische culturen hebben soms deze retoriek getrivialiseerd en ze gebruikt om jongeren aan te sporen tot machoprestaties in dienst van God. Beschouwen wij echter de ignatiaanse spiritualiteit als gewoonweg een distillatie van het christendom, dan verschijnt het magis als een aanwijzing dat men naar God dient op zoek te gaan als naar Iemand die groter is dan onze huidige projecten en verbeelding. De zoektocht naar Gods aanwezigheid in de menselijke geschiedenis, de ontdekking van Gods beschikkingen in de hele waaier van menselijke ervaringen, kan nooit eindigen. Men dient altijd verder te gaan.

uit: Review of Ignatian Spirituality 87 (1998)
vertaling: Hugo Roeffaers S.J.

Bekijk alle cardoner articles

Deel