Geestelijk Misbruik

Geestelijk Misbruik

door Klaus Mertes SJ. Geestelijke begeleiding kan een plaats zijn waar misbruik plaats vindt. Het kan ook een plek zijn om er veilig over te praten. Omdat er in de begeleiding altijd een situatie is van ongelijkheid, zijn er valkuilen en bestaat de mogelijkheid van manipulatie. De auteur kijkt ook als theoloog, verkent de gevaren en formuleert enkele remedies.

door Klaus Mertes SJ.

Geestelijke begeleiding kan een plaats zijn waar misbruik plaats vindt. Het kan ook een plek zijn om er veilig over te praten. Omdat er in de begeleiding altijd een situatie is van ongelijkheid, zijn er valkuilen en bestaat de mogelijkheid van manipulatie. De auteur kijkt ook als theoloog, verkent de gevaren en formuleert enkele remedies.

Op mijn artikel in Geist und Leben (afl. 3, 2017) kreeg ik veel reacties, zowel van geestelijke begeleiders als van slachtoffers van geestelijk misbruik binnen kerkelijke groeperingen. De reacties bevatten instemming, kritiek en aanvullingen. Ondertussen buigen steeds meer verantwoordelijken, binnen ordes en bisdommen, zich over dit thema. Vanzelfsprekend komen daarmee tegelijk ook conflicten naar boven, vooral wanneer iets concreet wordt. De verschillende weerstanden zijn van dezelfde aard als die welke ons bekend zijn vanuit institutioneel machtsmisbruik. “Men kan toch niet zonder meer de slachtoffers geloven! Men moet toch ook eerst de tegenpartij aanhoren. Men kan niet zomaar bepaalde geestelijke gemeenschappen of ordes in het algemeen verdacht te maken.” En zo meer. Zoals altijd bevatten ook hier weerstanden een kern van waarheid. Bekoringen maken gebruik van de schijn van het goede: een juist (deel)inzicht kan op verkeerde wijze op een concreet voorval worden toegepast.

  1. Verwisseling van personen

     Naar mijn mening is “geestelijk misbruik” gebaseerd op een dieper liggend fenomeen, waarbij een verwisseling van geestelijke personen met de stem van God plaatsvond. Ik zie daarbij drie mogelijke varianten van verwisseling.
Allereerst: de persoon “die de Oefeningen doet” verwisselt de persoon “die de Oefeningen geeft” (de geestelijke begeleider) met de stem van God. Ten tweede: de geestelijke begeleider verwisselt zichzelf met de stem van God. Ten derde: beiden delen dezelfde verwisseling.
In het eerste geval hoort het bij de verantwoordelijkheid van de begeleider de verwisseling van de begeleide persoon als een bekoring te doorzien en de verwisseling duidelijk met woord en daad aan te geven. In het tweede geval adviseer ik degene die begeleid wordt de relatie te verbreken en wel “onmiddellijk”. Dat betekent dat een poging om dit verbreken te funderen of de verwisseling in gesprek uit te leggen niet kan functioneren zolang de asymmetrie tussen de begeleide en de begeleider blijft bestaan; schuldgevoelens omwille van dit verbreken van het contact moeten beschouwd worden als bekoringen. De derde variant is het moeilijkst op te lossen. Tussenkomsten van buitenaf zijn maar gedeeltelijk doeltreffend. De verblinding aan de binnenkant van een geestelijke relatie is juist omwille van het dubbele karakter ervan, van buitenaf niet gemakkelijk te doorzien; de “black box” kan van buitenaf niet geopend worden, zolang “een verrader” zich van binnenuit niet meldt.

  1. Asymmetrische verhoudingen

Ignatius maakt een onderscheid tussen de persoon, “die de Oefeningen doet” en degene “die de Oefeningen geeft”. Met dit onderscheid wordt een situatie van asymmetrie kenbaar. In samenhang met het thema van geestelijk misbruik kan men misschien het begrip van “geestelijke begeleider/ster” bedenkelijk vinden. Is juist de aanspraak een ziel “leiding” te willen geven al niet een begin van geestelijk misbruik? Machtsverhoudingen verdwijnen niet zomaar door ze anders te benoemen. Van zodra iemand die God zoekt zich toevertrouwt aan een meester komt hij terecht in een asymmetrische verhouding. Wanneer dat niet gezien wordt en met woorden toegedekt, ontneemt men de betreffende persoon de mogelijkheid om over deze situatie te reflecteren, er bewust gestalte aan te geven. De situatie tussen wie zijn vertrouwen geeft en wie dit vertrouwen ontvangt, verandert geenszins door het bestaan ervan te ontkennen.

“Geestelijke begeleiding” betekent natuurlijk niet dat iemand een machtspositie heeft  en aanspraak kan maken op andermans ziel. Geestelijk misbruik is immers daaraan te herkennen dat een “geestelijk leidsman” bezit neemt van de ziel van een ander en deze naar zijn eigen wil en inzicht gaat sturen. Hij neemt dan bezit van een ander als diens innerlijke oppasser en controleur en neemt zo de positie van God over in het religieuze binnenste van de hem of haar toevertrouwde persoon. “Geestelijke leiding”, in de goede zin van het woord, betekent de ander zo leiden dat die ander zijn eigen ziel zelf kan gaan leiden. Het is zoals bij Eli die Samuël op de stem van God wijst en hem helpt ze te horen, door een belangrijk woord uit zijn eigen leven mee te geven: “Spreek, Heer, uw dienaar luistert”.

Dit alles vooropgesteld, kan ik in wat volgt best de gangbare term “geestelijke begeleiding” gebruiken omdat hij zeer passend uitdrukt dat het eigenlijk gaat om langs verborgen wegen en omwegen van de ziel – met de retraitant dus – mee te gaan. Een houding als begeleider van zelf beter te weten dan de retraitant waarheen de ingeslagen  wegen en omwegen kunnen leiden, is daarbij niet op zijn plaats. Een weg kan een omweg en een omweg een weg blijken te zijn. God is een God van verrassingen zowel voor de begeleider als voor de begeleide.

  1. Niet alleen in christelijke kringen

 Geestelijk misbruik komt niet alleen voor binnen een christelijke context. Recent werd ook misbruik in zenkloosters bekend. Zo werd Sogyal Rimpoche (Rimpoche betekent: vererenswaardige), auteur van The Tibetan Book of Living and Dying, ontmaskerd. Een mensonwaardig systeem van psychische en materiële afhankelijkheid van deze geestelijke despoot kwam aan het licht en de Dalai Lama moest zich openlijk van Sogyal distantiëren. Zelf kwam ik voor het eerst in aanraking met het fenomeen van geestelijk misbruik in het begin van de zeventiger jaren, toen de broer van een schoolvriend door de Moonsekte (de “Verenigingskerk”) werd aangeworven. Voor de eerste maal werd ik door een diepe schrik bevangen omdat een normale, jonge mens erin geluisd wordt door een ogenschijnlijke “Messias”. Deze maakt dan aanspraak op een totalitaire controle over zijn aanhanger met diens instemming – hoe men deze instemming ook inschat. De vergelijking met de zenmeester helpt om de asymmetrie in de relatie van geestelijke begeleider en begeleide duidelijker te definiëren. De meester stelt de methode voor. Ook Ignatius schrijft aanwijzingen voor de “magister”, “degene, die de Oefeningen geeft”. Methode maakt een wezenlijk deel uit van de Oefeningen. Bij de zenmethode valt vooral de strengheid op en trekt juist vele zoekers aan.

Wie  een verhouding tot de zenmeester wil aangaan moet zich in elk geval strikt voegen naar zijn methode. De methodische strengheid maakt de ernst duidelijk van het vinden van de weg naar  “verlichting”. Ook Ignatius wijst erop hoe belangrijk het is de aanwijzingen en de tijden van de oefeningen nauwgezet op te volgen. Wanneer de retraitant in de oefening troost ontvangt, moet hij de oefening niet verlengen (“omdat het zo goed gaat en mooi is”) en wanneer deze zich in troosteloosheid bevindt, moet hij de oefening niet inkorten (“omdat het zo moeilijk gaat”). De retraitant “zoekt en vindt” immers niet van meet af aan “God in alle dingen”. Hij begint aan een weg. Hoe dit zoeken een richting kan krijgen en het vinden werkelijk naar God leidt en niet naar een ingebeelde god, dat is precies wat geleerd moet worden.

  1. De ingebeelde God

 “De ingebeelde God”. De discussie rond geestelijk misbruik voert naar een theologisch nadenken. Dat is de grote winst van deze discussie. Het gaat om de “onderscheiding van de geesten”. De “slechte vijand van de menselijke ziel” is zonder meer de dader van het misbruik. Voor hem is niets heilig en hij gebruikt alles om de ziel aan zich te onderwerpen. Zijn list bestaat erin dat hij niet openlijk te werk gaat. Het is niet zo dat hij zich open en bloot bij de ziel meldt als: “Ik ben de slechte vijand van de menselijke ziel.” Hij zegt veeleer: “Ik ben God”, of “Ik breng je naar God.” We stoten hier op het oeroude thema uit het Paradijsverhaal. De “antigod” is in zijn beoogde grofheid geslepen, zoals ook de slang “listig” is (Gen 3,1). Omdat hij zich nergens voor schaamt, eigent hij zich alles toe en verdraait alles wat voor de ziel heilig is, met name in het theologisch spreken. Zijn grove tweesporige logica van “ik of God” en ook zijn constructies met “als… dan…” bij de bekoringen van Jezus in de woestijn (Lk 4,1-13 ) gaan gepaard met gecompliceerde spelletjes om verwarring te stichten. Zie daarvoor ook naar zijn slimme vraag in Gen 3,1. De trucs zijn voor een ongeoefende persoon niet gemakkelijk te doorzien, omdat de ziel immers op zoek is naar God. De ziel staat open voor het aangesproken worden door “geesten”. Hoe herken ik de tegenwoordigheid van God en diens Geest? Hoe maak ik onderscheid tussen de tegenwoordigheid van een persoon die zich voordoet als  God of een bode van God (2 Kor 11,14)? Juist om dit soort vragen gaat het bij de “onderscheiding der geesten”. Het betreft een theologische vraag.

De discussie rond geestelijk misbruik leidt ook tot het inzicht dat het in de “Geestelijke Oefeningen”, die deze naam verdienen, daadwerkelijk en op de eerste plaats gaat en moet gaan om de vraag naar God en niet primair om “gezondheid en ziekte, armoede en rijkdom” en andere zaken die vallen onder de “indifferentie”, beschreven door Ignatius. De weg van de Oefeningen kan een weg ten heil worden maar wordt niet als zodanig begonnen; in het begin gaat het om God zoeken. Het kan immers voorkomen dat een mens God vindt en toch ziek, belaagd en aangevochten blijft, zoals Paulus (2 Kor 12, 7). Ignatius gaat er in ieder geval vanuit dat de “innerlijke bewegingen” (motus, spiritus) in het hart/de ziel van de mens van God komen en, indien niet van God, dan van de “slechte vijand van de menselijke natuur”. Hij gebruikt hier strikt religieuze taal. De vraag naar God is het obiectum formale met het oog op de bewegingen in de mens. Dit formele object kan echter veranderen, bijvoorbeeld wanneer men ervoor kiest de bekoringen vanuit het perspectief van de psychologie of vanuit andere menswetenschappen te beschouwen. Maar dan komt men niet echt bij het fenomeen van geestelijk misbruik. Dit is voor mij een belangrijk punt omdat ik al te vaak zie dat het verschijnsel van geestelijk misbruik vervolgens vanuit de psychologie of vanuit de menswetenschappen gesystematiseerd wordt en van daaruit benaderd. Ik bestrijd daarmee niet het belang van psychologische hulp. Maar juist bij slachtoffers van geestelijk misbruik merk ik dat zij, ook nadat zij de autoritaire groepen en sektes verlaten hebben, een theologische verklaring zoeken. De vraag hoe God te leren kennen blijft; deze wordt duidelijk in alle ernst – en dat is winst.

  1. Inspanning

 In de discussie over geestelijk misbruik houd ik een pleidooi voor een aanpak vanuit een “geestelijke” theologie, dat wil zeggen dat de persoonlijke ervaringen als locus theologicus opgevat worden, niet los van schrift en traditie, maar ook niet daartoe gereduceerd. Voor een dergelijke theologie lijkt mij de “via negationis” de aangewezen weg: beginnen met spreken over God door te zeggen wat en wie Hij niet is. De “onderscheiding der geesten”, met het doorzien en terugdringen van bekoringen, beantwoordt daaraan. Er bestaat geen kennis van God in het eigen leven, zonder voortdurende inspanning om tot deze kennis te komen, juist omdat deze kennis steeds weer door de “slechte vijand” voor het tegenovergestelde ingezet kan worden. En hij doet dat ook; in de Evangelies lezen we hoe hij ook Jezus tot in het uur van de dood niet met rust heeft gelaten. Bij Ignatius gaat het in zijn regels voor de  onderscheiding van de geesten precies om deze processen van kennis en verwarring. De systematiek van geestelijk misbruik daarentegen is te herkennen aan haar verleidelijke, positieve voorstelling van zaken.

Eckhard Nordhofen heeft onlangs een theologische schets van de gehele geschiedenis van het monotheïsme aan het licht gebracht, waarin juist het bovenstaande wordt beschreven. De tegenwoordigheid van God, van wie de naam JHWH een kritiek vormt op alle namen die op God aanspraak willen maken, bestaat alleen maar in de modus van een gelijktijdig ontkennen. De Bijbelse kritiek op afgoderij veroordeelt de verwisseling van het godsbeeld met God zelf. Dat begint al binnen het jodendom en de door Jezus toegespitste kritiek op de grafolatrie, die het vastleggen van God binnen een schriftelijke tekst berispt en daarmee dus ook een verwisseling. In het Evangelie komt Jezus zelf naar voren als de Thora van vlees en bloed; het gaat om menswording in plaats van wat op schrift gesteld is. Gods wil, ook zoals geopenbaard in de Thora, wordt nu herkenbaar in een ontmoeting. Maar juist dan gaat de “slechte vijand” weer zijn eigen gang. De identificatie met Jezus door het geloof geeft weliswaar “macht kinderen van God te worden” (1Joh 3,1), maar schept tegelijk daarmee een mogelijkheid tot misbruik van juist deze macht. De weg naar God via de negatie is met de menswording van het Woord van God in de mens niet afgesloten. Zoals de verleider in het Evangelie bekwaam uit de Schrift citeert om Jezus naar zijn kant te trekken, zo neemt hij na Pasen maar al te graag de naam van Jezus in de mond om mensen te misleiden. De kritische houding van de onderscheiding der geesten blijft overeind en noodzakelijk.

  1. “En dat geloofde u allemaal?”

 Iemand, die met de hulp van begeleiding door een verstandige religieuze zich uit het net van een binnenkerkelijk systeem van misbruik had losgemaakt, zei mij dat zijn begeleidster hem een keer vroeg: “En dat geloofde u allemaal?” Het systeem van misbruik bevatte het gehele programma, zowel de bekoorlijke kanten ervan (gevoel van zekerheid, nabijheid van de charismatische persoonlijkheid, het behoren tot een elite, waardering van de kant van de kerkelijke hiërarchie, intensieve liturgie) alsook de donkere zijde ervan (breuk met de familie, controle van externe contacten, spreekverbod bij kritiek, radicaal dualisme tussen kerk en wereld, nadruk op schuldgevoel, vermenging van forum internum met forum externum en het misbruik maken van de biecht) en tenslotte ook de typische fenomenen bij het afstand nemen van de sekte: verwijten van verraad, mobbing, verbreken van contacten en laster.

“En dat geloofde u allemaal?” Van buitenaf is het soms moeilijk om te begrijpen hoe een ideologische vorming functioneert. Van de ene kant wordt veel geleerdheid en wat juist is naar voren gebracht. Het innerlijke hoogtepunt, waarop alles uitloopt, is de eis tot een inhoudsloze act van onderwerping aan het gezag. En dat alles onder het motto: “Het gezag heeft altijd gelijk, ook wanneer het dat niet heeft.” Dat is niets anders dan een variant van de banale machtsvraag, die de “slechte vijand” al stelt in het Evangelie en waar het bij hem juist om gaat: ”Dat alles zal ik je geven, als je altijd en overal ja en amen zegt op wat van mij komt.” Vaak vragen slachtoffers zich achteraf af hoe het toch mogelijk was, dat zij willens en wetens lasterden en kwaad spraken en leugens voor daden van vroomheid hielden. Paus Franciscus verwijst in een recent schrijven ”Gaudete et Jubilate” naar vergelijkbare fenomenen in verband met katholieke, ontevreden en negatief ingestelde groepen op het internet. De schaamteloosheid in de omgang met de waarheid is een duidelijk teken van de geest die heerst in autoritaire groepen en bij deze negatief ingestelden.

De “slechte vijand” stopt niet bij het naar de eigen hand zetten van het kerkelijk leergezag. Doordat hij zich als bijzonder gezagsgetrouw in de leer voordoet, wordt de kerkelijke openbaarheid bedrogen. Hij heeft er ook geen probleem mee te beweren dat hij trouwer is aan het leergezag dan de hiërarchie, wanneer vertegenwoordigers van het leergezag iets anders zeggen dan wat hij als waarheid naar voren brengt. Nog moeilijker wordt het wanneer de door de “slechte geest” verleide personen zelf posities binnen de kerkelijke hiërarchie innemen. Daarom is zelfreflectie van het leergezag broodnodig bij elke confrontatie met geestelijk misbruik – hoe denkt het leergezag zich tegen deze vorm van instrumentalisering te wapenen? Het leergezag is er immers juist om het Evangelie tegen misbruik te beschermen. Wie zichzelf niet beschermen kan, kan ook anderen niet beschermen.

  1. Concrete Criteria

 In de aantekeningen vooraf bestemd voor de degenen die de Oefeningen geven, formuleert Ignatius op klassieke wijze:

Wie de oefeningen geeft moet wie de oefeningen krijgt, niet méér bewegen tot armoede of tot het beloven ervan dan tot het tegendeel, noch méér tot een bepaalde levensstaat. Want … tijdens de geestelijke oefeningen is het meer gepast en veel beter dat de Schepper en Heer zelf zich meedeelt aan de ziel die Hem genegen is, dat hij haar omarmt zodat zij Hem kan liefhebben en loven, en dat hij haar voorbereidt voor de weg waarlangs zij Hem in de toekomst beter zal kunnen dienen. Wie de oefeningen geeft moet dus niet naar één kant afwijken of neigen, maar als de wijzer van een weegschaal in het midden blijven. Hij  moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer. (G.O. 15)

Met de verhalen van de slachtoffers op de achtergrond kunnen van hieruit verdere kwalitatieve criteria voor geestelijke begeleiding concreter worden.

  1. Het initiatief voor geestelijke begeleiding gaat uit van de daarnaar zoekende persoon en niet van de begeleider. Samuel gaat naar Eli, Eli niet naar Samuel.
  1. Relaties tijdens de geestelijke begeleiding zijn tijdelijk. Hoe meer de persoon tot zichzelf komt in de verhouding met God, des te minder heeft hij begeleiding nodig en des te meer kan hij zelfs anderen begeleiden. Uit de relaties van geestelijke begeleiding kunnen levenslange geestelijke vriendschappen ontstaan, maar deze hebben het karakter van een wederzijds geschenk en laten de aanvankelijk asymmetrische verhouding achter zich.
  1. God spreekt weliswaar niet alleen rechtstreeks tot het binnenste van de ziel van de mens, maar spreekt ook via andere mensen. Maar of en hoe God door andere mensen spreekt, kan alleen maar de aangesproken persoon beslissen.
  1. Theologie en kerkelijk leergezag hebben een beschermende functie met betrekking tot de vrije gewetensruimte van de begeleide persoon. In die zin hebben zij ook een kritische functie. Zo dient men ook kritisch te zijn ten opzichte van het verlangen naar afhankelijkheid, dat in de geestelijke begeleiding van de kant van de begeleide persoon komt. Mozes weigert zich naar de wensen van het volk te voegen om het naar Egypte terug te leiden. Jezus gaat niet in op de wens van Petrus om Jeruzalem te mijden.
  1. Ethische imperatieven zijn te veralgemenen en kunnen theologisch als algemeen geldende geboden en verboden worden verstaan. Daarentegen zijn die niet van toepassing op de persoonlijke roeping door God van de individuele persoon. Die kan slechts in de eerste persoon enkelvoud gekend worden. Om deze laatste kennis gaat het in de geestelijke begeleiding en niet om een morele instructie.
  1. Geestelijke begeleiding versterkt het vertrouwen van een persoon bij het zoeken naar God door de eigen overtuiging dat God zichzelf tot de andere persoon “rechtstreeks” kan meedelen en dat de persoon zelf in staat is dit te herkennen.
  1. Het kerncriterium voor de aanwezigheid van Gods Geest in het binnenste van een mens is de achteraf in vrijheid ervaren aanwezigheid van vreugde en vrede. Negatieve theologie is de kritische keerzijde van de mystieke theologie. Deze spreekt in de eerste persoon enkelvoud van zulke ervaringen met Gods tegenwoordigheid en beschermt ze tegen verwisselingen, doordat zij deze tegelijk kritisch en met onderscheiding onder woorden brengt.

bron: Korrespondenz zur Spiritualität der Exerzitien, 114 (2019), pp. 2-10.

 

De jezuïet Klaus Mertes was vele jaren werkzaam in het katholiek onderwijs en lid van de redactie van Stimmen der Zeit.  In 2010 bracht hij als rector van het Canisiuscollege in Berlijn enkele gevallen van misbruik aan het licht en opende daarmee een nationaal debat over het onderwerp.


De vertaling uit het Duits is van de hand van de in 2021 aan corona overleden  jezuïet Gerard Wilkens. De redactie betreurt zijn overlijden en gedenkt hem met dankbaarheid en waardering. 

Bekijk alle cardoner articles

Deel