Geestelijk gesprek in een parochie

door Michel Kobik S.J.

door Michel Kobik S.J.

Tot de traditionele activiteiten van de jezuïeten om de medemens te helpen hoort het geestelijk gesprek. De auteur laat zien hoe hij dat beleeft in een parochie in de binnenstad.

Wij bevinden ons in hartje “nieuwe stad” vlakbij de Place Stanislas in Nancy, waar de kerk van Sint-Sebastiaan staat. Het is even over zessen ’s avonds. De dagelijkse mis van halfzes is zojuist geëindigd met een vijftigtal deelnemers, voor het merendeel vaste bezoekers. Voor de dienstdoende jezuïet, die net is voorgegaan, begint het vaste uur biecht horen en gesprekken alvorens de kerk gesloten wordt tot de volgende ochtend negen uur. Hij heeft geen lectuur nodig om op “klanten” te wachten, want nauwelijks is hij in zijn hoekje gaan zitten of de eerste meldt zich al, en dat zal niet ophouden vóór zeven uur, misschien later. Hetzelfde gebeurt op zaterdag van halftien tot het middaguur en van halfdrie tot halfvijf. De mensen komen langs om te praten. Allerhande mensen: van diplomaten tot eenzame oude dames wier prei van de markt uit haar rieten tas steekt, en verder de buitenlandse student, een religieuze van een communiteit vlakbij of verder weg, de psychisch zieke die van angst vergaat… Jan en alleman met zijn pak van miserie, van vragen, ziekelijke angst of behoefte aan wat vrede of wat liefde. De mensheid in alle varianten komt in de Sint-Sebastiaan voorbij, de enige kerk in Nancy die voor een hartelijk gesprek openstaat alle dagen die God ons geeft.

Een, twee of tweeënhalf uur geestelijke gesprekken, meestal achter elkaar: het is een vreemde gewaarwording die je van de ene naar de andere persoon voert, van opgetogenheid naar onmacht. Persoonlijk overkomt het mij dat ik uitgeput de kerk verlaat – wat geen goed teken is – of integendeel vol onverwachte vreugde. Wat gebeurt er dan in die opeenvolgende ontmoetingen, die tussen de vijf minuten en een kwartier duren?

Luisteren

Ik weet niet wat de persoon die na de vorige tegenover mij heeft plaatsgenomen, gaat zeggen. Ik merk er soms een klein beetje van in wat er op het open of gespannen, glimlachend of gesloten gezicht te lezen staat. Het geestelijk gesprek begint met een blik of gebaar dat hem of haar die binnenkomt, ontvangt. En daarna is het zaak te luisteren met alle antennes op, dat betekent niet alleen met de oren maar met heel je fijngevoeligheid: de aarzeling om te spreken voelen, de verlegenheid om te beginnen of integendeel de hoopvolle sprong in het diepe, het gemak om zich te uiten of ook het formele ritueel dat helpt (een kruisteken, het inleidende gebed, het openvouwen van een beschreven briefje), en soms het stilzwijgen dat aanhoudt nadat iemand is uitgenodigd om te spreken. Eerst luisteren, zonder in de rede te vallen. Luisteren naar de woorden die vaak als een zucht binnensmonds gemompeld worden, de verschillen in intonatie, de kleur van de stem, de stiltes, zuchten, tranen, het zenuwachtige lachen. De tijd nemen om goed te luisteren zonder te proberen het gezegde te verwijzen naar eigen, bekende ervaringen, zonder zich meester te maken van hetgeen is toevertrouwd. Het gebeurt dat aan de woordenstroom geen einde komt, maar ook dat alles snel, zij het schamel, wordt verteld.

Ignatius van Loyola vertelt in zijn autobiografisch verhaal dat hij “de gewoonte had om, samen met anderen aan tafel, zelf nooit iets te zeggen, tenzij dan om in het kort op het een of ander te antwoorden. In plaats daarvan luisterde hij naar wat er gezegd werd en nam daaruit bepaalde dingen op om over God te spreken. Dat deed hij dan na afloop van de maaltijd” (Verhaal van de pelgrim, 42). Hij luisterde en nam op: luisteren is opnemen. Niet jezelf opnemen, maar een ander in je opnemen, die natuurlijk spreekt met al wat hij van zichzelf in zijn woorden meebrengt, maar vooral die Ander die onzichtbaar en onmerkbaar aanwezig is tussen degene die luistert en degene die spreekt. Anders is het woord dat op het beluisterde volgt, alleen van onszelf en niet van God. Uitsluitend van de wereld, zonder geestelijke dimensie, zelfs als het woorden van geloof en van het evangelie gebruikt. Wat het gesprek geestelijk maakt is Gods tegenwoordigheid tussen hem die luistert en hem die spreekt. Onder die voorwaarde wordt openbaring mogelijk, voor hem die spreekt, dat God ook in hem aanwezig is, en niet alleen in degene die naar hem luistert. God is aanwezig in elk van beiden, en tussen elk van beiden. Dat wordt niet meteen duidelijk. Daartoe is wat tijd nodig, de tijd om winst te halen uit het met vertrouwen of met moeite gesproken woord.

In die tijden dat de Sint-Sebastiaan open is, betekent geestelijk luisteren naar wat er dan gezegd wordt een daad van geloof in Gods tegenwoordigheid, die werkzaam is in de ontmoetingen die daar plaatsvinden. Zonder dat geloof leidt alles tot ontmoediging of tot wanhoop en is er geen sprake van verwondering. Zonder die geloofsdaad wordt het voor de zoveelste maal aanhoren van de belijdenis van dezelfde zonde door dezelfde persoon een hindernis om het wonder te ontwaren, dat zich juist voltrekt in de herhaling van die bekentenis: de ontmoeting van het verlangen van de zondaar met het verlangen van God zelf!

De tijd nemen om in geloof te luisteren hoort wezenlijk bij de ervaring van het geestelijk gesprek, in het bijzonder wanneer dit op het sacramentele terrein komt. Dat is niet altijd het geval bij de gesprekken in de Sint-Sebastiaan, althans niet in het begin van de ontmoeting; deze kan ten slotte wel uitlopen op het sacrament van de verzoening, zonder dat daar aanvankelijk sprake van was.

Spreken

Het lijkt mij dat een geestelijk gesprek slechts mogelijk is binnen dit luisteren.

 “Priesters en geestelijke leiders zijn in het algemeen te gehaast om Gods woord mee te delen, of tenminste een woord dat zich op Gods woord beroept. Zij spreken om aan te sporen, raad te geven, te oordelen, te bemoedigen of om aan iets te herinneren. Maar naarmate de persoon iets te zeggen heeft, zelfs iets dat verder gaat dan zijn feitelijk gesproken woorden, kan hij dat niet formuleren. En toch is wat hij te zeggen heeft voor hem in eerste instantie belangrijk. Je moet leren veel te luisteren, langdurig te luisteren. Te horen ook, want wat hij aan belangrijks zegt merkt de persoon zelf niet. Het “ontsnapt” hem. Vaak weet hij niet wat hij zegt. Het is aan ons dat te ontsluiten en het voor onze gesprekspartner te benadrukken door dat woord dat zijn spreken erkent en het helder articuleert. Hij zal wel nog meer zeggen, want hij heeft honger om te spreken in waarachtigheid. Het ogenblik om Gods woord helder te uiten komt op zijn tijd wanneer de persoon klaar is om het te horen, omdat het aan iets voor hem beantwoordt. Zijn strijd zal voor hem spiritueel zijn, omdat het erom gaat in vrijheid te antwoorden op de Liefde die een appel op hem doet.” (Louis Beirnaert, Expérience chrétienne et psychologie, Épi, 1964, blz. 193-194; mijn cursivering)

 “Ontsluiten”, “benadrukken” wat  aan onze gesprekspartner “ontsnapt” door “een woord dat zijn spreken erkent” is natuurlijk maar mogelijk dankzij een luisterhouding waarin wij onszelf niet in de weg staan, in de greep van het verlangen om goed te doen aan degene die tot ons spreekt door hem te snel op God te richten. Hij die tot mij spreekt is hongerig om naar waarheid te spreken, opdat ook ik in waarheid tot hem spreek, d.w.z. uitgaand van wat ik heb gehoord en niet van wat ik al wist. Het is mogelijk dat ik niets echt heb gehoord, maar dan moet ik daarvan uitgaan om een waarachtig woord te spreken.

Het is tien over zes in de Sint-Sebastiaan. Het is koud, want de verwarming die voor de tijd van de mis aan is, is nu uit. De persoon tegenover mij heeft zijn verhaal beëindigd. Ik heb niet alles begrepen van wat hij mij vertelde. Opzij zie ik een flink aantal mensen die stilzwijgend hun beurt afwachten. Ik laat een ogenblik voorbijgaan zonder iets te zeggen, zowel om aan die persoon de mogelijkheid te geven om door te gaan, als om in mijzelf te ordenen wat ik heb kunnen horen. Er valt mij een uitdrukking te binnen die en passant bij mij is blijven hangen. Zonder zelf goed te weten waar ik naartoe ga, vertel ik dat aan mijn gesprekspartner, die met gebogen hoofd op een reactie van mijn kant zit te wachten. Hij zucht en neemt weer het woord: “Ik zei dat omdat…” en hij legt het me uit. Zijn stem is vaster, klaarder. Nu ik opnieuw naar hem luister, begint mij iets helder te worden en er komt mij een psalmwoord in het geheugen dat ik hem citeer. “Ja, dat is het helemaal”, zegt hij me. Dan ga ik door op het spoor dat zich heeft geopend en ik zie hoe mijn gesprekspartner langzaam ontspannen wordt en zijn hoofd opricht. Hij zegt mij nog een paar woorden, maar ik voel van binnen dat voor deze keer het wezenlijke is gezegd. Omdat ik in zijn woorden verdriet en spijt heb bemerkt en het verlangen om verder te gaan, vraag ik hem of hij de vergeving van God wil ontvangen. Hij zegt ja. Dan zoek ik een psalm op in het psalmboekje dat ik altijd bij me heb voor dit soort ontmoetingen, lees hem daaruit enige verzen voor en sluit direct daarop aan met de absolutie. Hij staat op en bedankt mij, met een glimlach, en gaat heen. De volgende nadert al…

 

Ont-eigening

Ik weet niet zo goed raad met hetgeen er tussen ons is gebeurd in die ontmoeting die goed tien minuten heeft geduurd. Reeds naar de volgende persoon gewend maak ik mij daarover overigens geen zorgen. Ik ervaar alleen dat ik innerlijk in vrede ben en ten dienste sta van de volgende persoon. Niets komt de nieuwe ontmoeting storen welke nu begint. Dat is niet altijd het geval. Ondanks mijzelf blijft mij soms een onvoldaan of beklemd gevoel van de vorige ontmoeting bij. Zo lijkt het mij ook dat de snelle opeenvolging van de gesprekken mij helpt om de zorg over de effecten van die ontmoetingen kwijt te raken. Die effecten behoren mijzelf niet toe, en ik hoef ze niet te kennen om er iets mee te doen, om ervan te genieten of ze te betreuren.

Ik geloof dat het met het geestelijk gesprek net zo is als met de geestelijke begeleiding. Vanaf het begin, tijdens de duur en tot het einde ervan moeten wij er eerder een onteigening in beleven dan een medegevoel, een goede verstandhouding of een verleiding. Wij mogen niet, hoe dan ook, de hand leggen op de persoon die met ons komt spreken en tegen wie wij spreken. Zo goed als mogelijk moeten wij die mens op de weg zetten van de Geest die in hem leeft, hem de weg laten nemen die de zijne is, en hem niet zelfvoldaan meevoeren op onze eigen weg of op welke weg dan ook die ons juist of goed lijkt.

Dat is alleen mogelijk als wij in de ontmoeting onszelf laten leiden door Gods Geest en niet door onze eigen gevoelens. De werkelijke broederlijkheid die in dit soort ontmoetingen wordt ervaren, hangt niet af van een goed gevoel dat wij al of niet hebben, maar alleen van Gods vrije gave. Ze “ontsnapt” ons, hoe wij het ook aanpakken, in dezelfde mate als wij niet pogen ze zelf te realiseren. Daarom hoeven wij niet bang te zijn om “zonder netten” uit te varen”, soms zelfs zonder helder zicht. Afloop noch uitslag van de ontmoeting hangen van ons af, als wij echt luisteren en spreken in geloof. Meer dan door de inhoud van onze woorden wordt de ontmoeting door ons geloof geschapen. Ons geloof geeft zekerheid, troost, bemoedigt en maakt, als het geval zich voordoet, het mogelijk om Gods vergeving aan te bieden en te ontvangen.

In het hart van het geestelijk gesprek bevindt zich het geloof: onze intieme persoonlijke relatie met Christus, zelfs als wij zijn naam niet uitspreken. Deze relatie “gaat over” in onze ontmoeting, zonder dat wij het weten, en wel des te dieper naarmate wij het niet zoeken. Zij gaat erin over zelfs door onze zwakheid heen, door ons onbegrip, ons gebrek aan zekerheid, onze vermoeidheid. Zij gaat over zoals zij in waarheid is en niet zoals wij ze ons voorstellen of erover spreken. Als onze relatie met Christus er een is van vertrouwen en liefde, gaan deze in de ontmoeting over; als zij een soort inhaalslag van onszelf is, dan wordt het die gefantaseerde toe-eigening van Christus die ons in verwarring en onrust achterlaat, als het gesprek eenmaal is afgelopen. Per slot van rekening kan een geestelijk gesprek alleen maar vruchtbaar zijn in kuisheid, in de weigering om de ander te bezitten, hem te overtuigen en een overwinning te smaken die er geen is. Omdat Ignatius vervuld was van God en niet in het bezit van God, daarom voerde het praten met de ander naar God.

Wat mijzelf betreft, in die uren van geestelijk gesprek in de Sint-Sebastiaan ervaar ik intens hoe zij die tegenover mij plaatsnemen of neerknielen, zoeken naar zin en naar vrede en een oneindig, nooit voldaan en vaak ontspoord verlangen koesteren. En dat lijkt me aan te sluiten bij hetgeen Louis Lallemant, een jezuïet uit de zeventiende eeuw, schrijft:

 “Wij dragen in ons hart een leegte die door geen enkel schepsel gevuld kan worden. Alleen God, ons beginpunt en ons einde, kan ze vullen. Het bezit van God vult die leegte en maakt ons gelukkig. Zijn gemis laat ons in die leegte achter en maakt dat wij ongelukkig zijn. (…) De schepselen willen voor ons in de plaats komen van het laatste doel, en allereerst wijzelf willen ons einde zijn. Het zijn schepselen die tot ons Gods Woord spreken: “Kom tot mij, ik zal je vullen” (Psalm 81,11). Wij geloven ze, maar zij bedriegen ons. Telkens andere schepselen spreken tot ons met dezelfde mond en bedriegen ons op dezelfde manier, en zolang ons leven duurt. De schepselen roepen ons van alle kanten en beloven ons te vullen. Maar hun beloften zijn slechts leugens; en toch zijn wij nog altijd bereid om ons te laten bedriegen. Het is alsof iemand water in zijn hand neemt om de lege schoot der zee te vullen. Zo zijn wij nooit tevreden. (…) Wij werpen ons op alle mogelijke dingen, maar kunnen ons er niet mee verzadigen.” (Doctrine spirituelle, éd. D. Salin, Desclée de Brouwer, 2011, blz. 53-54)

 Die leegte en dat verlangen naar God, die dwaze, voortdurend herhaalde pogingen om die leegte op talloze verschillende manieren te vullen, die ontgoocheling welke voortkomt uit ontmoediging en vermoeidheid, dat nooit gestilde zoeken naar geluk, ik hoor ze het hele spreekuur lang. Telkens herken ik ze ook in mezelf, op de een of andere manier. Het geestelijk gesprek maakt mij tot broeder van al die mensen die naar de Sint-Sebastiaan komen. Als het gesprek laat voelen dat wij God missen en het ons een tijdje in dat gemis laat blijven, dient het om ons hart te openen voor God. Zijn onzichtbare, liefhebbende aanwezigheid in deze wereld kan alleen maar worden betekend door het gemis zelf. God werkt in het gemis: “Je zou Me niet zoeken als je Mij niet al had gevonden”, schrijft Sint-Augustinus.

Het is over zevenen. Er is niemand meer op de stoelen bij mijn plekje. Met mijn hoofd vol en toch al leeg van al wat ik hoorde en met een pijnlijke rug blaas ik op het tafeltje naast mij de kaars, die de aanwezigheid van de Geest betekent, uit en sta op om de kerk te sluiten en de zwerver die daar nog is, zo vriendelijk mogelijk uit te laten. Ik voel tegenstrijdige bewegingen door mij heen gaan: iets als vermoeidheid na zoveel ellende aangehoord te hebben, en tegelijk een soort vreugde als ik mij nog een bepaald woord herinner. Eens te meer weet ik niet erg goed wat ik in het zojuist verstreken uur gedaan heb en heb ik geen heldere herinnering aan wat ik heb kunnen zeggen. Maar in mij voel ik dankbaarheid groeien. Zoals het lied zegt: “God is aan het werk in deze tijd…” Waarop zullen de geestelijke gesprekken die ik gevoerd heb uitlopen? Ik beschik over geen enkel middel om daarachter te komen, en zo is het ook goed.

uit: Christus 235 (juli 2012)

vertaling: Frans Kurris S.J.

 

Bekijk alle cardoner articles

Deel