De eerste stap die ik kan zetten – van de Geestelijke Oefeningen naar het leven van alle dag

De eerste stap die ik kan zetten - van de Geestelijke Oefeningen naar het leven van alle dag

 

 

door Thomas Gertler S.J.

  1. De blik op later begint al vroeg in de Geestelijke Oefeningen

 Als het in de Geestelijke Oefeningen gaat om de keuze van een levensstaat of een andere belangrijke beslissing, is in zekere zin van het begin af aan de blik gericht op het leven van alledag dat erna komt, omdat het dan zal gaan over de manier waarop we zullen leven en over de stappen die daartoe zullen leiden. Daarvoor is het belangrijk dat degene die de Oefeningen doet zich niet alleen concentreert op de beslissing die hij of zij gaat nemen, maar ook in het oog houdt of krijgt dat het er niet in de eerste plaats om gaat wat ik wil worden, maar dieper nog hoe ik zou willen leven of waartoe Jezus mij uitnodigt te leven – namelijk volgens de wil en het belangrijkste gebod van God. Dat wil zeggen dat degene die de Oefeningen doet zich oefent in de onverschilligheid, om vrij te worden om eerst de wil van God te zoeken en niet wat hijzelf zou willen. Dat begint al in de fase van het Fundament, dus nog vóór de Tweede week waarin de keuze gebeurt, met de vraag om allereerst God te loven, te eren en zijn wil te doen. Dat krijgt een vervolg in de Eerste week in het gesprek met Christus die vlak voor mij aan het kruis hangt: “Dan zal ik ook naar mezelf kijken: wat ik gedaan heb voor Christus, wat ik doe voor Christus, wat ik voor Christus moet doen” (GO 53).

Maar de meeste geestelijke oefeningen die gedaan worden zijn zogenaamde oefeningen ter verdieping. Dan gaat het om de vraag hoe ik Christus meer kan navolgen in de levensstaat die ik gekozen heb en nu leef (GO 170-174, vooral 173). Vroeger noemde men het antwoord op die vraag het “voornemen van de retraite” en dat was een vast onderdeel van de Oefeningen die in de vorm van conferenties gegeven werden. Ik herinner mij dat ik het altijd moeilijk vond om daarmee om te gaan. Wat neem ik mij voor? Een gevaar dat typisch is voor de Geestelijke Oefeningen is dat ik mij veel te veel voorneem. De Geestelijke Oefeningen zijn een tijd van grootmoedigheid, waarin ik oog krijg voor alles wat er nog ontbreekt, wat nog gedaan zou moeten worden, wat nog in mijn leven zou moeten veranderen. En je komt gemakkelijk in de verleiding om te veel en te grote voornemens te maken, waar waarschijnlijk niet veel van terecht zal komen. “De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens”, zegt het spreekwoord. En als je dan een paar keer met al je voornemens de mist in bent gegaan, bestaat het gevaar om je dan maar helemaal niets meer voor te nemen – en daar word je ook niet blij van. In beide gevallen berust je en neem je je leven niet actief en bewust ter hand – je maakt geen gebruik van je vrijheid.

Tegenwoordig vraag ik mijzelf en degenen die ik begeleid bij de beschouwingen rond de keuze, wat de eerste stap is die ik kan zetten. Inhoudelijk is dat, denk ik, hetzelfde als het voornemen van de retraite, maar we gaan er anders mee om. De vraag kan in drie sub-vragen uiteen gelegd worden of in drie manieren om naar mijn leven na de Geestelijke Oefeningen te kijken.

a.  De eerste stap

Het gaat dus niet om al het mogelijke, wenselijke of belangrijke wat mij tijdens de Geestelijke Oefeningen maar voor de geest komt, zelfs niet om het vele of veelsoortige. Het gaat om wat nu het belangrijkst is of wat het belangrijkst is wanneer ik weer thuis kom. Het is veel gemakkelijker om over de daarop volgende stap of over de stap daarna na te denken. Het is zo ver weg en staat niet meteen voor de deur en wordt niet zo concreet als de eerste stap. De eerste stap vereist een bijzondere nederigheid en concreetheid. Die zijn nodig om echt op mijn alledaagse leven in te gaan zoals het werkelijk is. Zo betreft dat bijvoorbeeld de vraag waar en hoe ik mij voortaan mijn dagelijks gebed zal organiseren. Dat moet ik daadwerkelijk zo concreet en precies als maar mogelijk is, doen. Dan heeft zo’n voornemen een kans om in daden omgezet en gerealiseerd te worden. En dan zal ik zelf en ook anderen daar baat bij hebben.

b.  De stap die ik kan zetten

 Ik weet heel snel wat anderen zouden moeten doen of laten, opdat mijn leven gemakkelijker of beter wordt. Maar het vraagt opnieuw concreetheid en nederigheid om te bekijken wat voor mij mogelijk is en wat ik kan doen. Als ik mij dat probeer voor te stellen, twijfel ik gemakkelijk aan mijn eigen mogelijkheden. “Ik kan dat sowieso niet. Ik zal nooit veranderen. Ik heb mij al zo dikwijls al het mogelijke voorgenomen. Het is nooit wat geworden. Het heeft geen zin.” Dat is een heel typische bekoring waar Ignatius met de regel van de “boze vrouw” (GO 325) tegenin probeert te gaan. De boze laat ons twijfelen aan onze vrijheid en mogelijkheden om te handelen. Hij maakt zich sterk, maar is eigenlijk niet sterk. Hij is als een luchtballon die zichzelf in mij opblaast en mij de lucht om te ademen ontneemt, maar in zichzelf zwak is. Als ik niet toegeef aan de bekoring om mij onmachtig te voelen maar er tegenin ga, als ik de ballon doorprik, dan schrompelt hij ineen. Het is belangrijk om als begeleid(st)er eraan vast te houden dat de Geest van God ons brengt tot steeds grotere vrijheid en die vrijheid sterker maakt. Zijn Geest maakt het ons steeds weer mogelijk deze eerste stap te vinden en te zetten. En als ik die stap zet, word ik daar blij van, omdat ik van mijn vrijheid gebruik maak. Het is altijd mogelijk om een stap naar God toe te zetten, ook als we in omstandigheden verkeren die onze vrijheid beperken; zelfs in de gevangenis, zoals mensen als Alfred Delp of Dietrich Bonhoeffer ons laten zien.

c.  De stap die ik kan zetten

 Waar het op aankomt zijn geen grote sprongen, het gaat maar om één stap. Dat is de menselijke maat. Waar het op aankomt is niet allereerst dat ik heel veel verander, maar dat ik datgene verander wat veranderd moet worden. Of om het met een ander beeld te zeggen: wanneer ik de deken op één punt optil, til ik min of meer de hele deken op. Wanneer ik één steen in het water gooi, golft de hele beek. Of nog beter gezegd met deze mop:

De auto rijdt niet meer. De monteur in de garage kijkt ernaar… en doet dat grondig. Dan neemt hij zijn hamer en geeft op één plek een klap op de motor. De auto rijdt weer. “Honderd euro!” zegt de monteur. “Honderd euro voor één klap?” vraagt de eigenaar van de auto. “Eén euro voor de klap, 99 euro omdat ik wist waar die klap gegeven moest worden”, zei de monteur.

Een kleine verandering op de juiste plek in mijn leven kan alles ten beste keren en het voertuig van mijn leven weer op gang brengen. De onderscheiding der geesten helpt daarbij om de juiste plek te vinden waar alles in mijn leven door een kleine verandering beter zal worden. En het is de moeite waard om daar in mijn gebed veel tijd aan te besteden. Als ik de regel van de eerste stap die ik kan zetten volg, zijn mijn Geestelijke Oefeningen vruchtbaar.

  1. De bewuste overgang van de Geestelijke Oefeningen naar het gewone leven

 Toen ik als student en jonge jezuïet de Geestelijke Oefeningen deed, kreeg de overgang van de stilte en het beperken van impulsen van buitenaf tijdens de Geestelijke Oefeningen naar het leven van alledag, met zijn lawaai en vele impulsen, nog geen bewuste aandacht. Daarom was voor mij de aankomst thuis na de treinreis en het eerste contact met de “buitenwereld” dikwijls oorzaak van hevige hoofdpijn, omdat er eenvoudigweg te veel impulsen waren en de overgang niet geleidelijk ging. Daarom is het aan te bevelen de overgang langzaam en bewust te laten gebeuren, en wel in tweeërlei opzicht.

a.  De innerlijke vormgeving van de overgang

 Van Herbert Graupner S.J. heb ik geleerd en overgenomen dat men als voorlaatste meditatie tijdens de Geestelijke Oefeningen heel goed het Emmaüsverhaal in Lucas 24 kan nemen, en wel in drie gedeelten. Dat kunnen ook drie afzonderlijke beschouwingen zijn. Dan is een hele dag gewijd aan deze overgang.

Juist op die dag waren twee van hen op weg naar het dorp Emmaüs, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. Hij sprak tot hen: “Waarover lopen jullie zo druk met elkaar te praten?” Met sombere gezichten bleven ze staan. Een van hen, die Kleopas heette, gaf Hem ten antwoord: “Bent U dan de enige inwoner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?” “Wat dan?” vroeg Hij. Ze zeiden Hem: “Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret. Hij was een profeet, machtig in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk. Onze hogepriesters en leiders hebben Hem overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen, en ze hebben Hem zelfs gekruisigd. En wij hadden zo gehoopt dat Hij het was die Israël zou verlossen, maar inmiddels is het al de derde dag sinds dat gebeurd is.” (Lc 24,13-21)

 Vragen ter overweging: Zij gingen bedroefd weg. Hoe ga ik uit de Geestelijke Oefeningen terug naar huis? Wat had ik gehoopt of verwacht? Wat is er feitelijk gebeurd?

Als ik terugkijkend op mijn retraite teleurstellingen ervaar, spreek ik die uit in gesprek met Jezus. Ik spreek ze openlijk uit. Jezus vraagt daarnaar en wil ze weten.

Dit bewust maken en uitspreken van onze teleurstellingen is belangrijk. Het is een eerste stap om hiermee verzoend uit de retraite thuis te komen. Want Jezus gaat met ons mee, ook als ik dat nu nog niet kan merken.

Toen zei Hij tot hen: “Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?” En Hij legde hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had, te beginnen bij Mozes en alle profeten. Toen ze bij het dorp kwamen waar ze moesten zijn, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. Maar met aandrang vroegen ze: “Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.” Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven. (Lc 24,25-29)

Vragen: Moest het niet zo gebeuren? Ik laat mij door Jezus de ogen openen voor het feit dat het zo moest gebeuren. Dat is ook zo als ik kijk naar de retraite die achter me ligt.

Jezus laat de achterkant van het tapijt zien. Nu krijgt het geheel een samenhang en zin, terwijl er tevoren alleen maar verwarde knopen te zien waren. Wij nodigen Hem uit.

Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun. Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen. Ze zeiden tegen elkaar: “Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?” Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen. Die zeiden: “Waarachtig, de Heer is opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.” Toen vertelden zij wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Hem hadden herkend bij het breken van het brood. (Lc 24,30-35)

Herkennen, vertrekken en getuigen: Brandde ons hart niet? Wanneer en waar heb ik in de afgelopen dagen deze troost ervaren van een brandend hart? Wij moeten aan elkaar en ook aan de mensen die we ontmoeten getuigen van het nieuwe leven in ons. Daar worden wij zelf blij van. Waarheen vertrek ik nu? Aan wie getuig ik dat ik de verrezen Heer heb ontmoet?

b.  De uiterlijke vormgeving van de overgang

Het is aan te bevelen – zoals eerder werd gezegd – om de overgang bewust vorm te geven en langzaam uit de stilte en verhoogde gevoeligheid van de retraite terug te keren. Dat kan gebeuren doordat men de retraitant al voor het eind van de retraite een keer de stad in laat gaan. Het kan ook gebeuren doordat men met de groep retraitanten op de laatste avond een afsluitende ronde maakt waarin ieder datgene uit zijn of haar retraite vertelt wat hij of zij daarover wil zeggen. Ook in het laatste gesprek met de begeleider moet de overgang uitdrukkelijk aan bod komen. En de laatste oefening zou de volgende kunnen zijn (ook van Herbert Graupner S.J. overgenomen).

Een oefening met de verbeelding

Juist zoals men bij het begin een oefening met de verbeelding kan doen over het aankomen, zo kan dat ook gebeuren aan het eind over het naar huis gaan.

Heel concreet stel ik mij voor: Hoe vertrek ik hier uit deze kamer in… naar mijn thuis in…? Langs welke stations kom ik? Wat staat mij te wachten? Waarop verheug ik mij? Waarop niet?

Meer in het algemeen: Wat is de eerste stap die ik kan zetten? Hoe zal ik dat gaan doen? Blijf ik hier nog? Aarzel ik? Waarom? Was ik toch niet realistisch genoeg?

Waarvoor ben ik nu aan het eind van de retraite dankbaar? Ik dank God uitdrukkelijk!

Hiermee zijn niet alle moeilijkheden van de overgang verdwenen, maar het wordt toch gemakkelijker en realistischer ermee om te gaan. De botsing van de beschermde tijd van de retraite met de dikwijls harde realiteit van het leven van alledag blijft. Maar met de hulp van de oefeningen die hier werden aangeboden zal het hopelijk beter lukken en worden niet meteen weer alle inzichten en voornemens met het stof en het zand van het dagelijkse leven bedekt.

 

 

Beknopte biografie van de auteur. Hij is een Duitse jezuïet; geboren in 1948; in 1967 ingetreden in de Sociëteit van Jezus; priesterwijding in 1976; in 1983 studentenpastor in Leipzig; novicemeester in Erfurt vanaf 1986 tot aan de val van de muur; in 1989 docent dogmatiek; 1995 leider van het priesterseminarie Sankt Georgen in Frankfurt; 2004 rector van het college van Sankt Georgen; 2009 kerkelijk assistent voor de GCL (Gemeenschap van Christelijk Leven) in Duitsland.

uit: Korrespondenz zur Spiritualität der Exerzitien 107 (2015)

vertaling: Hans van Leeuwen S.J.

Bekijk alle cardoner articles

Deel