Een pedagogie van de beste keuze: Kiezen volgens de Geestelijke Oefeningen.

door Mark Rotsaert S.J.  

door Mark Rotsaert S.J.

 

Centraal in de Geestelijke Oefeningen staat de “keuze”. Ignatius heeft de Oefeningen opgevat als een methode om iemand te helpen bij het doen van een levenskeuze waarin het evangelie een beslissende rol speelt. Een kenner van de ignatiaanse spiritualiteit legt uit hoe dat in zijn werk gaat.

 Halfweg het boekje van de Geestelijke Oefeningen staat een klein traktaat over het maken van een goede keuze [169-189]. Ignatius onderscheidt er drie “tijden” waarin en goede keuze kan worden gedaan. De eerste tijd bestaat erin dat God je zozeer naar zich toe trekt dat je volgt wat je voor ogen komt te staan, zonder dat er enige mogelijkheid tot twijfel bestaat. De tweede tijd bestaat erin dat je door het onderscheiden van je innerlijke bewegingen van vertroosting en troosteloosheid tot voldoende helderheid en inzicht komt over de weg die je te gaan hebt. De derde tijd noemt Ignatius een rustige tijd: je wordt innerlijk niet of nauwelijks bewogen.

Om in zo’n rustige tijd een goede keuze te doen, stelt Ignatius twee methoden voor.In de eerste methode wordt het accent meer gelegd op het rationele, verstandelijke aspect van de keuze: welke zijn de keuzemogelijkheden en wat zijn de voor- en de nadelen van elke mogelijkheid? In de tweede methode ligt het accent meer op het affectieve, emotionele element: Wat zou je iemand aanraden die in jouw situatie was? Of, terugblikkend op je hele leven, welke beslissing zou je dan nú hebben willen nemen?

Tot in de jaren 1960 ging de aandacht van commentatoren van de Geestelijke Oefeningen, maar ook van novicemeesters, vooral naar de eerste methode in de derde tijd. Deze methode leek een veiliger want een redelijke weg, namelijk het afwegen van argumenten pro en contra voor de verschillende keuzemogelijkheden. Sindsdien is de tweede tijd meer en meer in de belangstelling gekomen: tot een keuze komen door het onderscheiden van je innerlijke bewegingen. Velen zien vandaag in deze tweede tijd een van de meest centrale en karakteristieke elementen uit de Geestelijke Oefeningen. Dit wordt onder meer bevestigd door de twee belangrijke reeksen Richtlijnen voor het onderkennen van de innerlijke bewegingen die Ignatius geeft op het einde van zijn boekje [313-327; 328-336]. Ze zijn een hulp om wie de Oefeningen doet door zijn gebedservaring te loodsen.

Innerlijke bewegingen

Ignatius onderscheidt positieve en negatieve innerlijke bewegingen en hij noemt ze “geestelijke vertroosting” en “geestelijke troosteloosheid”. Het gaat hier om meer dan gevoelens of feelings aan de oppervlakte van onze menselijke ervaring. Die innerlijke bewegingen liggen dieper: in het hart, in het gemoed van wie de Oefeningen doet. Wat niet wegneemt dat gevoelens en feelings degene die de Oefeningen doet op het spoor van die diepere bewegingen kunnen brengen. Tijdens de Geestelijke Oefeningen worden die innerlijke bewegingen – meestal – veroorzaakt door het beschouwen van een tekst uit het evangelie. “Iets” in die tekst raakt degene die de beschouwing doet. Ignatius gebruikt de werkwoordvorm “geraakt worden” veelvuldig. Wie het evangelie overweegt of beschouwt, wordt geraakt – af en toe. Hij laat zich raken. Het gebeurt aan hem. Dit geraakt worden zegt iets over de richting waarin deze beweging hem stuwt: dichter bij God komen of verwijderd worden van zijn Schepper en Heer. Dit geraakt worden kan hevig zijn: iemand kan “in liefde voor zijn Schepper en Heer ontvlammen” [316]. Maar het kan ook heel stil gebeuren, haast niet voelbaar: “Ook noem ik geestelijke vertroosting elke vermeerdering van geloof, hoop en liefde” [316], schrijft Ignatius.

Ignatius spreekt niet toevallig over “geestelijke” vertroosting en “geestelijke” troosteloosheid. Die innerlijke bewegingen doen zich voor binnen de ruimte van het onmiddellijke contact tussen de mens en God, zijn Schepper en Heer [15]. Dit is de kern van de Geestelijke Oefeningen.

Richtlijnen voor het onderkennen van innerlijke bewegingen

Het komt eropaan te onderscheiden welke innerlijke beweging het werk is van Jezus’ geest en welke die van de “anti-geest”. Reeds bij een eerste kennismaking met de twee reeksen richtlijnen – de ene meer geëigend voor de Eerste week, de andere voor de Tweede week – blijkt hoe verschillend de twee series zijn.

Tijdens de Eerste week wordt wie de Oefeningen doet in zijn gebed geconfronteerd met het kwaad en de zonde in de wereld, maar ook in zijn eigen hart. Dit is geen gemakkelijke weg, ook al is het perspectief – van waaruit én waar naartoe – Gods grenzeloze barmhartigheid. Momenten van geestelijke troosteloosheid – je als het ware van God gescheiden voelen [317] – kunnen iemand afbrengen van de weg die hij of zij te gaan heeft. Daarom ook handelen de meeste richtlijnen voor de Eerste week over geestelijke troosteloosheid. Het komt eropaan de troosteloosheid te leren onderkennen en er goed mee om te gaan. De richtlijnen geven tips om wie de Oefeningen doet innerlijk te sterken, zodat de troosteloosheid hem of haar niet langer in een negatieve spiraal neerhaalt. Maar ook dan ligt het niet in de macht van wie de Oefeningen doet om troosteloosheid te voorkomen, wel om er goed mee om te gaan.

Tijdens de Tweede week beschouw je het leven van Jezus. Door langdurig en intens naar Jezus te kijken hoop je te ontdekken wat de navolging van Jezus voor jou concreet betekent. Het gevaar schuilt niet langer in troosteloosheid, maar in de geestelijke vertroosting. Alle richtlijnen voor de Tweede week handelen dan ook over geestelijke vertroosting. De vraag is hier niet: hoe met geestelijke vertroosting omgaan? De vraag betreft nu de herkomst van de vertroosting. Komt de vertroosting van de goede geest, van God, of van de anti-geest?

Wie de Oefeningen doet ontdekt gaandeweg dat niet elke vertroosting van de goede geest komt. Er bestaat ook zoiets als schijntroost. Het wordt de opgave in de Tweede week, maar ook nog in de Derde en in de Vierde week, ware troost van schijntroost te onderscheiden. Want wie zich laat leiden door schijntroost komt uiteindelijk in troosteloosheid terecht. In deze tweede reeks richtlijnen zijn er geen praktische tips, wel een steeds terugkerende oproep om te leren uit de eigen ervaring, en wel zó dat men op den duur er sneller achter komt of de vertroosting van Gods geest komt. Is de vertroosting ware troost, dan kan wie de Oefeningen doet er zich door laten leiden in zijn zoektocht naar wat de navolging van Jezus voor hem betekent.

Ware geestelijke vertroosting maakt – op den duur – de keuze trefzeker. Want elke ware vertroosting verdiept de intimiteit met de Gever van alle goeds. Het is een kwestie van verwantschap. Wie in hoge mate met het goede en met God vertrouwd is, herkent de kwade geest in de schijntroost onmiddellijk en feilloos [335]. Dit geldt althans voor wie van goed naar beter gaat, en dus – zo mogen we aannemen – voor wie de Geestelijke Oefeningen doet.

 Gods wil zoeken en vinden bij de inrichting van je leven

De innerlijke bewegingen doen zich voor op het vlak van het hart, van het gemoed. Ze treden op binnen de ruimte van het gesprek tussen wie de Oefeningen doet en God, zijn Schepper en Heer. Ze worden door Ignatius geduid als signalen binnen dat gesprek, binnen het gebed van wie de Oefeningen doet. Maar die innerlijke bewegingen zijn er niet om zichzelf. Ze zijn een hulp voor wie de Oefeningen doet om tot een beslissing te komen over de inrichting van zijn leven [1]. Wie de Oefeningen doet verwacht van een ander – van God – een antwoord op zijn vraag wat de navolging van Jezus voor hem concreet betekent. Dat antwoord zal hij al biddend ontvangen. Hij wordt gekozen om de Heer op een eigen manier te volgen.

Hoe spreekt God tot wie de Oefeningen doet? Door hem te raken met zijn woord, door vreugde, vrede, innerlijke rust, vertrouwen, dankbaarheid in zijn hart te laten openbloeien. Innerlijke bewegingen kunnen een mens inderdaad wakker maken voor het spreken van God. Vandaar het belang om die innerlijke bewegingen te leren onderkennen.

 De terugblik

In de methode van de Geestelijke Oefeningen is de terugblik op het gebed [77, 62, 118] wellicht het meest typisch ignatiaanse element. De wijze van mediteren en contempleren had Ignatius geleerd uit de twee boeken die hij op zijn ziekbed in Loyola had gelezen, vooral dat over het leven van Jezus, maar ook uit het Compendium van het Exercitatorio de la vida spiritual van de abt van Montserrat, toen hij daar enkele dagen verbleef.

Ignatius is de eerste geestelijke auteur die de terugblik op het gebed als een wezenlijk onderdeel in zijn methode opneemt. Het mediteren en het contempleren van het evangelie staan centraal. Daar vindt het gesprek plaats tussen wie de Oefeningen doet en God. Daarom vraagt Ignatius de nodige zorg te besteden aan de voorbereiding van het gebed en aan het kader waarin dat plaatsvindt. De terugblik op het gebed – daarna en los ervan – is meer dan een soort evaluatie van het gebed, zoals mag blijken uit de manier waarop Ignatius een “repetitie” voorbereidt [62, 118]. De terugblik wil aandacht geven aan de inhoud van het gebed, en vooral aan de innerlijke bewegingen tijdens het gebed. Wie de Oefeningen doet vraagt zich af: Werd ik tijdens mijn bidden met het evangelie geraakt? Wat in het evangelie heeft me geraakt? En hoe heeft het me geraakt? De terugblik is als een geestelijke oefening om de innerlijke bewegingen van vertroosting en troosteloosheid te leren onderkennen. Het gesprek met de begeleider zal een verdere verkenning zijn van de manier waarop men tijdens het gebed bewogen werd en hoe men daar verder mee kan omgaan.

 Geestelijke onderscheiding en kerkelijke gezindheid

De “kerkelijke” dimensie van de Geestelijke Oefeningen is voor Ignatius vanzelfsprekend. De begeleider – hij die de Oefeningen geeft – is daarvan een duidelijk teken. De Geestelijke Oefeningen doe je niet op je eentje. Wie de Oefeningen doet, vertrouwt zich toe aan een broer of zus in het geloof, iemand die zelf de weg van de Oefeningen gegaan is, de nodige vorming heeft gekregen in het begeleiden ervan en daartoe de zending gekregen heeft. Maar er is meer. Voor Ignatius is de kerk het kader waarbinnen de Geestelijke Oefeningen worden gedaan. Dit is onder meer duidelijk in het kleine traktaat over de keuze [170].

De Richtlijnen met het oog op de waarachtige gezindheid in de kerk [352-370], die het boekje van de GeestelijkeOefeningen afsluiten, mogen dan in een later stadium door Ignatius zijn toegevoegd, ze zijn niet los te denken van die andere belangrijke richtlijnen, die om de innerlijke bewegingen te onderkennen. De meeste commentatoren van de Geestelijke Oefeningen zijn het erover eens dat de Richtlijnen met het oog op de waarachtige gezindheid in de kerk, in hun concreetheid, het meest gedateerde onderdeel van het boekje zijn. Maar de onderliggende principes en motiveringen zijn dat veel minder.

De concrete kerksituatie en de theologische twistpunten die ter sprake worden gebracht zijn die uit Ignatius’ tijd – uiteraard. Zo neemt Ignatius het op voor verschillende verschijningsvormen van de kerk, zoals de sacramenten, het getijdengebed, de religieuze geloften enz., die door Erasmus en zijn aanhangers maar al te graag belachelijk werden gemaakt. En wat de theologische controversen betreft, zoals genade en vrije wil, of de predestinatie, waarin Luther en Calvijn radicale standpunten innamen, vermijdt Ignatius het een extreme positie in te nemen.

Ignatius’ houding berust voornamelijk op drie principes. Ten eerste, de kerk in haar uiterlijke verschijningsvormen is niet meer, maar ook niet minder dan de voortzetting van de menswording – de kerk als het Lichaam van Christus. Ten tweede, de Geest die de gelovige bezielt en leidt is dezelfde Geest die de kerk bezielt en leidt. Ten derde, het Lichaam van Christus is zo kostbaar dat alles in het werk moet worden gesteld om de communio, de verbondenheid tussen de gelovigen te versterken, en waar nodig te sauveren.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat voor Ignatius de twee reeksen richtlijnen voor het onderkennen van de innerlijke bewegingen slechts van toepassing zijn binnen een waarachtige gezindheid in de kerk. De Richtlijnen voor het onderkennen van de innerlijke bewegingen en de Richtlijnen met het oog op de waarachtige gezindheid in de kerk zijn niet alleen complementair, ze horen onlosmakelijk bij elkaar.

Bekijk alle cardoner articles

Deel