De plaatsvoorstelling.

door  Geneviève Perret.  

door  Geneviève Perret.

 

“Was je erbij toen men mijn Heer aan het kruis sloeg?”
Negro spiritual.

In de Geestelijke Oefeningen geeft Ignatius een groot aantal kostbare aanwijzingen om te helpen bidden. Een bijzondere zorg dient te worden besteed aan de “plaatsvoorstelling”, die omschreven wordt als “een bepaalde manier om, bij het begin van het gebed, de ruimte te ordenen” (GO  47) . De retraitant wordt verzocht  het decor, de plaats waar het tafereel zich afspeelt, neer te zetten; hij gaat daar eerst naar “kijken” om zich erdoor te laten aanspreken. In de beschouwingen die vervolgens zullen worden voorgesteld zal het innerlijk aanschouwingsvermogen de grootste rol spelen. Met andere woorden, het gaat daarbij niet om iets bijkomstigs.

 Tot in detail alles in je opnemen

Op deze manier te werk gaan  brengt evenwel nogal wat moeilijkheden met zich mee. Het eerste bezwaar is de indruk van een zekere pietluttigheid, die weinig te maken heeft met het doel van het gebed: de ontmoeting van het schepsel met zijn Schepper. Ignatius stelt ons bijvoorbeeld voor: “met  het innerlijk aanschouwingsvermogen de weg te zien van Nazaret naar Bethlehem en na te gaan  hoe lang en breed hij is, en of hij vlak is of over dalen en heuvels loopt. Ook te kijken naar de plaats of de grot van de geboorte: hoe groot of hoe klein zij is, hoe laag of hoe hoog en hoe zij is ingericht” (GO 112).

Deze merkwaardige nadruk van Ignatius  op het  “in detail”  (GO  222) bekijken van de plaats waar het tafereel zich afspeelt hangt misschien samen met een zekere dwangmatigheid in zijn karakter. Het zou echter jammer zijn niet te doen wat hij voorhoudt, en de retraitant aan te sporen zich niet te lang met die details bezig te houden. Alvorens een bepaalde passage die als hinderlijk wordt ervaren, weg te laten, is het van belang in te zien hoe goed gefundeerd ze is. Is het werkelijk voor de doorsnee retraitant zo gemakkelijk zich een voorstelling te maken van het tafereel dat hem als gebedstof wordt voorgehouden? Sommige mensen hebben  misschien geen idee hoe zich iets concreet “voor te stellen”, terwijl zij toch echt wel over fantasie beschikken. En er zijn heel wat schilderijen van Christus’ geboorte . Maar wat hebben die voor zin als ik er mij niet mee kan identificeren? Ik leef niet in de tijd van Fra Angelico of van Van Dijck.

De details van het tafereel in je opnemen betekent allereerst dat je ze naar onze tijd vertaalt, want niemand kan over iets bidden dat niet echt is. Ignatius zegt niet hoe de grot er waarschijnlijk uitzag. Hij geeft aan op welke wijze men zich er een voorstelling van kan maken. Als dat niet zou worden aangegeven, bestaat het gevaar dat de retraitant afvliegt op de inleiding, met als gevolg een beschouwing die niets te maken heeft met wat erin hem zelf omgaat. En je moet niet verwonderd zijn als op het moment dat verslag wordt uitgebracht over het gebed, het vooral abstract en verheven gepraat is. Overigens, door de plaats te schetsen waarover het gebed gaat, wordt juist het kader vastgelegd van dat gebed: als eenmaal gezorgd is voor de elementen welke het gebed ondersteunen kan dit gebed  zich onder ingeving van de heilige  Geest in alle vrijheid ontplooien.

 Zich een concrete plaats voorstellen

Als men systematisch een overzicht maakt van alle plaatsvoorstellingen die in de Oefeningen voorkomen, kan men zich een betere voorstelling maken van de belangrijke rol  die dit “bepaalde innerlijk  aanschouwingsvermogen” speelt  (GO 47 ). Om wat hij zegt te verduidelijken, geeft Ignatius aan dat men zich “de concrete plaats moet voorstellen waar het object van mijn contemplatie zich bevindt, bijvoorbeeld een tempel of een berg, waar Jezus Christus of Onze-Lieve-Vrouw zich bevindt, naargelang van wat ik wil beschouwen” (GO 47).

Maar het onderwerp van de eerste oefening is de overweging over de zonden, een onzichtbare werkelijkheid waarvan men zich maar moeilijk een beeld kan vormen. En toch, zonder dat er op welke wijze dan ook op gewezen wordt  hoe moeilijk het is, wordt er voor de plaatsvoorstelling aangegeven “met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen te zien en na te gaan hoe mijn ziel in een vergankelijk lichaam gevangen is en hoe heel het samenstel van ziel en lichaam als het ware verbannen is op deze aarde tussen wilde dieren” (GO 47) . Zien hoe je ziel opgesloten zit in je lichaam … Het is niet iets onmogelijks. Het gaat erom concrete en zichtbare vorm te geven aan die onzichtbare werkelijkheid: het door de zonde getekend menselijk bestaan.

Om zich deze als opsluiting en ballingschap  getekende situatie voor te stellen, wordt de fantasie van  de retraitant naar een gevangenis gevoerd, iets waarvan hij een voorstelling heeft, zelfs al heeft hij het leven van gevangenen niet aan den lijve meegemaakt. Ook wordt hij geconfronteerd met de situatie van de verloren zoon, ver weg van zijn vader, met varkens als enig gezelschap. Uit ervaring blijkt vaak dat iemand die bij het begin van zijn gebed de gevangenis niet durfde in te gaan of neer te zitten in de modder, niet verder komt dan tot  enige abstracte algemeenheden over de zonde zonder dat hij er innerlijk door wordt geraakt en derhalve zonder  dat “enige innerlijke beweging”(GO 6)  hem beroert. Ignatius geeft in dat geval aan de begeleider de raad zorgvuldig na te gaan op welke wijze de retraitant de oefeningen doet: het mag onnozel lijken, maar de plaatsvoorstelling en alles wat het begin van het gebed betreft  horen tot de elementen die hij moet onderzoeken.

Voor de overweging over de hel wordt aangegeven “met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen de lengte, de breedte en de diepte van de hel te zien” (GO 65). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de retraitant reeds de methode heeft weten te gebruiken. In feite heeft de hel geen ruimtelijke afmetingen, evenmin als de onpeilbare liefde van God die van haar kant haar grootheid dankt aan de volheid van God (vgl. Ef 3,18). Wat wordt ons dan gezegd te zien? Zoals we verderop over een weg zullen geleid worden waarvan onze voeten de scherpe oneffenheden zullen moeten voelen, gaat het hier om een ruimtelijke ervaring. We weten dat een klein kind  vrij moet kunnen rondlopen maar  tegelijk moet kunnen zien of er ergens een muur of een obstakel is, waarop hij naargelang zijn stemming kan stoten of waartegen hij kan leunen. Als er geen afgebakend of omheind terrein is zal hij al gauw het angstige gevoel krijgen opgesloten of in de leegte te zijn, op een plek waar geen geluid iemands vertrouwde aanwezigheid verraadt. Zich de afmetingen van de hel voorstellen betekent zich een situatie indenken die te vergelijken is met een plaats die niet is gelokaliseerd, die bodemloos is en geen grenzen kent. Het is waar, we zijn hier op de grens van de onzin. Is dat geen goed uitgangspunt om te mediteren over de uiterste consequentie van de zonde die barmhartigheid afwijst?

De inleiding op de “beschouwing over het Rijk van Jezus Christus” lijkt eenvoudig: “Met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen de synagogen, steden en vestingen zien waar Christus onze Heer predikte” (GO 91). Als bezwaar hiertegen wordt gezegd dat het gevaar bestaat af te dwalen.Eerst was het moeilijk zich iets onzichtbaars voor te stellen; nu worden wèl-zichtbare dingen allesoverheersend: door al te veel de dorpen van Galilea voor het geestesoog te zien langs trekken, zou dit de rest van het gebed in gevaar kunnen brengen. Het is van belang deze beelden niet los te zien van Christus’ aanwezigheid, juist in zover Hij die dorpen bezoekt en er het licht brengt van zijn onderricht.

Ook wordt erop gewezen dat er geen verband is met het eerste punt van de overweging: “Mij een menselijke koning voorstellen, enz”. Maar daarbij wordt vergeten dat het de bedoeling van de plaatsvoorstelling is de retraitant te helpen om tot bidden te komen. Het spreekt vanzelf dat hij niet vast mag blijven zitten aan het beeld dat hij zich aanvankelijk met zijn aandacht en verbeeldingskracht heeft gevormd. Al gaande het gebed zal er een ontwikkeling plaatsvinden. Als in het onderhavige geval de verandering tussen het allereerste begin van het gebed en het eerste punt misschien abrupt lijkt, is er reden om nog eens na te gaan of dit gevoel van onbehagen reëel is: heel vaak daarentegen zal  het levende beeld van de Heer Jezus, de gezondene van de Vader, over wie het in deze fase van de retraite gaat, de retraitant blijven vergezellen, ook in de volgende beschouwingen.

Op dezelfde wijze als voor de beschouwing over het Rijk van Jezus Christus geeft de meditatie over Twee Standaarden een plaatsvoorstelling aan die veel weg heeft van een volkse fantasie. We wijzen op de woorden “een zeer grote ruimte bij Jeruzalem (…) en aan de andere kant een ruimte bij Babylon”  (GO 138). Verderop vinden we “een troon van vuur en rook” van de “aanvoerder van alle goddelozen” (GO 140) en de “nederige plaats” van Christus, “in hoge mate aantrekkelijk” (GO 144), zoals op het timpaan van de kathedralen. Zoals we verderop zullen zien is het wezenlijke dat men zich inwendig een beeld vormt van een uitgestrektheid of van vormen, eerder dan van kleuren. De bedoeling van Ignatius is eerder duidelijk aan te geven op welke plaats het gebed zich afspeelt dan deze plaats te verfraaien.

Dan komen we bij de beschouwing over de menswording. Ignatius geeft een verandering aan in de manier waarop men in het gebed te werk moet gaan: de structuur van het gebed  wordt  samengevat in het zien  van de personen, horen wat zij zeggen en kijken wat zij doen; dit veronderstelt dat het innerlijk aanschouwingsvermogen tegelijk actiever en soberder gebruikt wordt. Voor de plaatsvoorstelling wordt  aangegeven “met de ogen van de verbeelding te schouwen” als kreeg men de grote omvang van de aarde met zo vele en zo verschillende mensen voor ogen. En daarna in het bijzonder het huis en de vertrekken van Onze-Lieve-Vrouw in de stad Nazaret in de provincie Galilea (GO 103).

De beschouwing zelf zal de retraitant van deze blik op de wereld meevoeren naar de begroeting door de engel, via het visioen van de drie goddelijk Personen. Maar de plaatsvoorstelling blijft, juist omdat ze slechts een inleiding is op het gebed, beperkt – als men dat woord mag gebruiken – tot de gehele aarde met, temidden van een zee van mensen, juist die ene plek op de planeet, het huis van Maria. Vanaf dat moment zal degene die het gebed is begonnen, begrijpen dat hij zijn wijze van zien zal moeten aanpassen, dat hij over zal moeten gaan van het onmetelijke naar het zeer kleine, van het verhevene naar het alledaagse, van het veelvoudige naar de afzonderlijke handeling.

 Zich geheel inleven

Het beschouwend gebed leidt ertoe dat de fantasie meer inwendig gebruikt gaat worden: het gaat erom zich geheel in te leven in het tafereel dat men beschouwt. De passage uit het evangelie die het gebed ondersteunt is niet alleen maar de vrome herinnering aan een gebeurtenis uit het verleden waardoor men ook nu nog geroerd kan worden. Het is veeleer het mysterie van een voorval uit Jezus’ leven dat, dankzij de genade van de heilige Geest, voor degene die tot Hem  bidt iets wordt dat nu gebeurt, en dat in het vervolg heel het leven van de Verrezene in zich draagt. Het gaat op deze plaats en op dit moment van genade nu verder nog alleen om het levende en werkzame Woord van God, “scherper dan een tweesnijdend zwaard” (Heb 4,12), dat voor de biddende mens geactualiseerd wordt.

Ter toelichting op de wijze waarop Ignatius onderricht geeft: hij beschrijft weliswaar het geheim van het gebed met sobere woorden, maar plaatst de mens bij zijn beschouwend gebed midden in het tafereel uit het evangelie. We worden naar Bethlehem gevoerd waar God, een klein kind geworden, zich laat zien aan mensen die het hart van een kind hebben. De tekst van de Oefeningen voert de retraitant met de volgende woorden mee: “Ik stel mij voor dat ik bij hen ben, als een kleine eenvoudige mens, en waar het nodig is hen dien met de grootst mogelijke achting en eerbied” (GO 114). Deze inkleuring doet denken aan de lectuur van Ignatius tijdens zijn herstelperiode en heeft niets van een toevoegsel aan het evangelie; ze wil niet anders zijn dan een heel eenvoudig middel dat binnen het bereik is van alle eenvoudige mensen om te komen tot een meer affectief en persoonlijk gebed. Ignatius wil zijn eigen ervaring delen met ieder die er gebruik van wil maken .

“Was jij erbij toen ze mijn Heer aan het kruis sloegen, en vóór zijn lijdensweg, toen Hij water in wijn veranderde, de broden vermenigvuldigde, de blinden en gebrekkigen genas, de menigten die geen herder hadden met zijn onderricht voedde?” Deze vraag wordt na iedere beschouwing over het evangelie gesteld. En bij gelegenheid kan de begeleider deze ook stellen wanneer hij merkt dat de retraitant niet werkelijk tot de contemplatie is gekomen: zat hij als het ware in een gemakkelijke stoel voor de televisie, wel met belangstelling maar niet als iemand die het werkelijk aangaat, of bevond hij zich bescheiden en discreet, zwijgend misschien, op een duidelijk omschreven plaats van het tafereel, maar was hij werkelijk betrokken bij wat er zich afspeelde?

Waar het om gaat is te delen in het geheim of er buiten te blijven staan. In de lijn van de zuivere middeleeuwse traditie die vertolkt werd door Ludolf de Karthuizer had Ignatius  als visionair ingezien welke de symbolische betekenis is van de voorstelling. De psychoanalist Françoise Dolto spreekt er onomwonden over:

“Als we abstractie willen maken van ons voorstellingsvermogen betekent dit dat wij ons lichaam en hart willen onttrekken aan de boodschap die de evangelies ons brengen…Wij zijn niet in staat de werkelijkheid rechtstreeks te benaderen, te omvatten. We kunnen daar alleen mee in contact komen door tussenkomst, door bemiddeling van het voorstellingsvermogen… Ik stel mij het tafereel voor als was ik erbij aanwezig. Dit voorstellingsvermogen is dat van mij als lezer, en het betekent niet dat iedereen zich dezelfde voorstelling zal maken als ik. Maar ik ben van mening dat het unieke van de bijbelteksten is dat iedereen daarop zijn eigen voorstellingsbeeld kan projecteren opdat zo de symbolische boodschap hem bereikt. Als de symbolische boodschap die in de woorden vervat ligt tot ons komt zonder dat heel ons wezen en dus ons lichaam en ieders levenservaring daarbij is betrokken, dan zullen die teksten, naar mijn mening, voor ons lichaam, onze geest, ons hart niet levenwekkend zijn.”

 Jezus’ weg volgen

Na de uitleg die gegeven werd voor het geheim van de geboorte is verder onderricht niet meer nodig. Er hoeft geen hulp meer geboden te worden om voor het gebed een plaatsvoorstelling te maken. Pas in de Derde Week, de week van het Lijden, wordt een nieuwe aanwijzing gegeven. In de tweede inleiding wordt daar gezegd “zich de betreffende weg voor te stellen, of hij steenachtig of vlak is, kort of lang, met alle andere details die zich kunnen opdringen (GO192)”. Wat een sterke nadruk! Het is in feite “de kruisweg” die de volgeling in zijn gebed zal gaan.

Hier zien we hoe zinnig het is dat Ignatius verschillende keren zoveel nadruk legt op de beschrijving van de weg. Hij kenschetste zichzelf als “de pelgrim”. Vanaf zijn bekering in Loyola heeft hij zijn leven lang in de voetstappen willen treden van zijn Heer. De weg wordt op die wijze een symbolisch element van dit volgen van de Meester. Theresia van Avila  sprak op dezelfde wijze over “de weg der volmaaktheid.”

In de Oefeningen leidt de weg naar Bethlehem en ook naar Olijfberg, en komt daarbij door dorpen en gehuchten: hoe is Jezus “zijn weg gegaan”? Hoe kan ik die vraag anders beantwoorden dan door een beroep te doen op wat ik zelf heb ervaren aan steenslag op de weg, aan stof, steilte, een koninklijke weg of een weg door bergen en dalen? Vanaf de kribbe tot aan het kruis waren er op de door Jezus gevolgde weg concrete moeilijkheden. Om niet te belanden in theoretische beschouwingen die helemaal niet tot gebed leiden, stelt Ignatius voor te kijken naar die concrete moeilijkheden; vanzelf zal de betekenis ervan duidelijk worden.

De aantekeningen die deze plaatsvoorstelling vervolledigen  (“Vervolgens kijken  naar de plaats van het tafereel, uitgestrekt of smal, alledaags of  fraai versierd, etc.”) brengen weinig verdere details, behalve dat ze van belang zijn voor de ruimte waarin het gebed zich beweegt. Ook in de volgende beschouwing ziet men weer de weg: “breed of lang, van deze vorm of van die vorm: afdalend, vlak of met stenen bezaaid” en ook een ruimte: “de tuin: haar oppervlakte, hoe ze eruit ziet, wat voor soort van tuin het is” (GO 202).En bij het begin van de Vierde Week zal, nog steeds in de wereld van lijnen en architectuur, de laatste plaatsvoorstelling worden opgevoerd: “Men dient zich bezig te houden met de situering van het graf en het huis van Onze-Lieve-Vrouw, en we zullen daarvan nauwkeurig de vorm en onderdelen nagaan; zo ook wat de kamer betreft en de bidplaats” (GO 220). Het is niet aan iedereen gegeven om het gelaat van de Beminde in zijn hart gegraveerd te houden, zelfs op het moment dat het gebeuren van de Oefeningen bijna voorbij is; om die reden moet men nagaan wat voor mogelijkheid er over blijft om iets te “zien”: een leeg graf, een huisje, bescheiden uitwendige sporen van een onzichtbare werkelijkheid.

Dankzij de gezamenlijke afmetingen, – of de weg lang is of smal, of wat men ziet groot van omvang is of juist niet – kan men de plaats achterhalen die geschikt is voor het schouwend gebed. En wanneer dat kader is vastgesteld en de omtrek ervan duidelijk is afgetekend als uitwendige structuur van zijn inwendige verblijfplaats, is er plaats voor de biddende mens zelf. Zoals men  in een hoek van een schilderij van de meester de opdrachtgever kan zien knielen voor het hemels hof, bevindt ook de biddende mens  zich op de plaats waar hij thuishoort, een kleine eenvoudige mens temidden van de armoedzaaiers uit het evangelie, pelgrim samen met de menigten die Jezus volgden op de weg naar Jeruzalem, stille toehoorder van het goede zaad dat op zijn akker kan wortel schieten.

Jezus volgen: om die genade wordt voortdurend door de retraitant gebeden, en daarnaast ook om een uit ervaring voortkomende kennis en een vuriger realistische liefde. Het is in een duidelijk omschreven wereld, hier en nu, ingebed in de ruimte en afgebakend in de tijd, dat wij Hem mogen zoeken en vinden om de genade te ontvangen zich bij Hem te mogen scharen. De methode van Ignatius heeft niet tot doel ons te laten wegdromen in barokke fantasieën en bedrieglijke bouwsels en ook niet ons in een keurslijf te dwingen. Zijn eigen innerlijke visie ontwikkelen als inleiding op het intense gebed waartoe alleen de heilige Geest kan voeren betekent zijn steentje bij te dragen aan het bouwwerk waarin Deze als in zijn tempel wil wonen.

 

                                                                                                                 uit: Christus  206, Avril 2005

                                                                                             vertaling: Felix van Voorst tot Voorst S.J.

 

De schrijfster van dit artikel is een Zuster van Maria Auxiliatrice, werkzaam in   Douala  (Kameroen), vooral in de geestelijke begeleiding en het geven en begeleiden van de  Geestelijke Oefeningen. Zij gaf de Ecrits Spirituels van Marie-Thérèse Soubiran uit.

Bekijk alle cardoner articles

Deel