De Eerste Week in onze huidige geloofsbeleving

Door Hans van Leeuwen SJ

Door Hans van Leeuwen SJ

Dit artikel is ook als PDF beschikbaar

Vóór ik met mijn eigenlijk onderwerp begin probeer ik eerst nog een keer de plaats en de functie van de Eerste Week in het geheel van de Geestelijke Oefeningen te omschrijven.

De Eerste Week in de dynamiek van de Geestelijke Oefeningen

Het Fundament kan bij degene die de Geestelijke Oefeningen doet het gevoel oproepen bij God in het krijt te staan en ook het verlangen naar meer ordening van zijn leven om Gods trouw met trouw te beantwoorden. De bedoeling van de Eerste Week is door dieper in te gaan op eigen ontrouw uit te komen bij Gods genadige trouw en liefde. Je realiseren hoe groot je ontrouw is, kan aan de liefde van God een nog diepere kleur geven. Dat wordt nog versterkt door een groeiend besef van de kosmische dimensie van de zonde. De retraitant ervaart te staan in een geschiedenis van de zonde, een geschiedenis “ten dode”, waarmee hij solidair is. De bedoeling van deze Eerste Week is de bekering van het hart. Het motief daarvoor is vooral Gods barmhartigheid die ons geheel gratuit overkomt. De weg van de Eerste Week is: door dieper in te gaan op eigen ontrouw uitkomen bij Gods trouw.

Vergeving en barmhartigheid, Gods liefde en trouw, staan dus centraal. Het gaat erom onze ontrouw niet uit de weg te gaan, maar diep in ons toe te laten, als de weg om Gods trouw te gaan verstaan en ervaren. Daarvoor moeten wij de facetten van die ontrouw in ons toelaten en ze niet verdoezelen. Maar daarbij moeten we niet vergeten dat ze een “weg” zijn. We houden ons er niet mee bezig in de Geestelijke Oefeningen om erin te blijven steken, maar om de ervaren liefde van God te verdiepen en een nog heel nieuwe en reële dimensie te geven.

Ignatius stelt deze stof voor met behulp van begrippen als zonde, hel en barmhartigheid. In de wijze waarop hij dat doet is hij zeker bepaald door hoe mensen van zijn tijd deze begrippen gelovig beleefden. Gisteren probeerden wij daar doorheen te verstaan op welke weg Ignatius ons mee wil nemen. Vandaag willen we stilstaan bij het feit dat de door Ignatius gebruikte begrippen niet zonder meer vanzelfsprekend zijn voor mensen van onze tijd. Wat betekenen voor ons vandaag zonde, kwaad, schuld, hel, berouw, bekering, vergeving? Welke plaats hebben ze in onze geloofsbeleving? In de zo juist gegeven beschrijving van het eigene van de Eerste Week heb ik eigenlijk al een begin gemaakt met het beantwoorden van die vraag. Ik wil daar nu wat dieper op in gaan. Ik heb niet de pretentie om in kort bestek een volledige theologie van zonde en kwaad te geven. En nog minder om de ontwikkeling in de theologische benadering daarvan en de verschillen tussen de 16e en de 21e eeuwse theologie te schetsen. Wel wil ik proberen in een gelovige reflectie mij af te vragen wat zonde, kwaad, schuld en vergeving voor mij zijn. Ik hoop daarmee nog dieper door te dringen in de betekenis van de Eerste Week en ook daarin herkenningspunten te vinden voor wie vandaag de Geestelijke Oefeningen doet.

Verloren zondebesef

Ik denk dat we moeten erkennen dat er een zekere vervreemding is ontstaan van de begrippen “zonde” en “schuld”. Het woord “zonde” wordt door velen in verband gebracht met moraal, niet zelden ook nog eens vernauwd tot sexuele moraal – wat allemaal moest of juist niet mocht. Zonde veronderstelt een godsdienst die normen voorschrijft, een kerk die controleert en bovenal een God die het voor het zeggen heeft en ons be­ en veroordeelt overeenkomstig onze gehoorzaamheid aan zijn geboden. Zonde is het overtreden van normen, het verzet tegen controle en kortom het verzet tegen gezag. Van een dergelijk zonde­verstaan zijn we vervreemd.

De kern echter van wat in de Schrift bedoeld wordt met het begrip “zonde” is het verbreken van je relatie met de God van het leven. Door de eeuwen heen hebben mensen met vallen en opstaan ontdekt dat er wegen zijn die leven geven en wegen die dood lopen, letterlijk. De wegen die leven geven, worden “geboden” genoemd, door God aan de mens voorgehouden om hem te helpen de heelheid van mensen en schepping te realiseren. We herkennen daarin dat God niet anders wil dan dat elke mens ten volle kan leven.

Het staat de mens vrij om wegen te kiezen die leven geven of andere wegen te gaan. Wie andere wegen gaat, snijdt de band door met de God van het leven en komt los te staan van de Bron van het leven. Je wilt immers zelf de bron ervan zijn. Je neemt jezelf dan als norm en maatstaf, waardoor je voor anderen niet meer leven gevend bent.

Hoezeer je ook bepaald bent door je milieu en je geschiedenis, je blijft verantwoordelijk voor de weg die je kiest – leven gevend of doodlopend. De woorden “zonde” en “schuld” worden gebruikt als je zodanig van je vrijheid gebruik maakt, dat er door jouw handelen afbreuk wordt gedaan aan het leven van mensen en van heel de schepping.

Als je misbruik maakt van je vrijheid, is er sprake van schuld. Die schuld kun je voelen. Er is echter wel een verschil tussen ziekelijke en heilzame schuldgevoelens. Heilzame schuldgevoelens nodigen je uit je gedrag te herzien. Er is sprake van ziekelijke schuldgevoelens, als er in werkelijkheid geen schuld is aan daden of gebeurtenissen.

Het bijbels mensbeeld: genade – vrijheid – schuld

Ik denk dat het goed is, voordat we deze gedachte verder vervolgen, eerst te rade te gaan bij de gelovige bestaansbeschrijving, zoals wij die in de Schrift vinden. Daar vinden we het uitgangspunt voor een gelovige visie op het menselijk bestaan waarin vragen aan de orde komen over genade, vrijheid en schuld. Met name de Genesis­verhalen over schepping, paradijs en zondeval willen ons niet zozeer iets zeggen over God zelf, maar het gaat allereerst om de vraag wie toch de mens is. Dat Woord over de mens moet steeds weer geconfronteerd worden met en beluisterd vanuit de actuele bestaanservaring en het zelfverstaan van de mens, in de concrete wereld waarin hij zichzelf realiseert.

Hoe verschijnt de mens in de oudste scheppingsverhalen in de Schrift? In de totaliteit van zijn bestaan levend uit Gods scheppend spreken; niettemin vrij en autonoom zichzelf, verantwoordelijk voor bestaan en ontwikkeling van zijn leefwereld; maar met een diep­ gewortelde en algemeen ervaren hang het juiste antwoord op Gods scheppend spreken te weigeren, Gods scheppings­ en heilsplan met hem en zijn wereld af te wijzen. Kortom: de oorspronkelijke uitverkiezing van de mens tot levensgemeenschap met God en zijn weigering deze begenadiging te aanvaarden. Genade is het mogen leven in de vriendschap en levensgemeenschap met God, een zijn­met­God die God­met­ons wil zijn.

Het scheppingsgeloof is onlosmakelijk verbonden met het geloof in de God­van­het­ Verbond.

Het paradijs is het ideaalbeeld van een wereld zonder zonde, het eigenlijke leven in vriendschap en tegenwoordigheid van God. Daarin wordt de zonde gesitueerd als opstand tegen God, weigering om met God te zijn, als menselijke mogelijkheid om tegen God te zijn. Zo is het vanaf het eerste begin en daarom in beginsel: heil en onheil, voorkeurliefde en onwil tot aanvaarding.`

In het verhaal van de zondeval wordt de onontkoombare samenhang van alle mensen in het kwaad uitgebeeld. Dat verhaal probeert niet een verklaring te geven voor de raadselachtige herkomst van het kwaad. In het tafereel van Adam, die in de taal van de bijbel de mens van alle tijden is, schouwen wij op de eerste plaats wat nu gebeurt, onverklaarbaar maar werkelijk. De mens, geboetseerd uit het stof van de aarde, die mens is in vrijheid gesteld, hij geeft namen aan zijn wereld; hij krijgt een andere mens geschonken en er is liefde en herkenning, en dan, in dit samenleven, gebeurt het kwaad. Niet van Godswege komt het kwaad in de wereld, niet God is de schuldige, maar de mens zelf. Van mens tot mens gebeurt het kwaad, mensen trekken elkaar mee en zijn samen verantwoordelijk. “Erfzonde” is het woord geworden voor die solidariteit ten kwade. Ieder heeft zijn plaats in dat gebeuren. Wij hebben allen vuile handen.

Het gaat in deze gelovige visie op het menselijk bestaan niet om een beschrijving van historische feiten, eenmalig gebeurd, lineair achter elkaar geschied, maar om een steeds terugkerende dynamiek – als een spiraal – in dat menselijk bestaan: God blijft de scheppend aanwezige, Hij blijft zichzelf getrouw, wat er ook gebeurt. Het kader, de bedding van het hele gebeuren blijft de aangeboden Liefde, gemeenschap, relatie. Daarom is het afbreuk doen aan die relatie of zelfs het verbreken ervan niet het laatste woord. Nieuwe aanvaarding is mogelijk. Ook de zondaar valt niet uit Gods hand. Als hij zich weer keert naar God, is er vergeving.

Zonde en schuld

In de Eerste Week is het begrip zonde overheersend aanwezig. Vanuit het bijbels mensbeeld kunnen wij ook vandaag zonde als volgt verstaan. Iedere zonde is een vorm van zelfverheffing, waarin de mens probeert om zijn eigen geluk te bewerken in plaats van het van God te ontvangen. Het is een poging zichzelf gelukkig te maken; maar dat kan eenvoudig niet en het is zonde om het te proberen. De diepste waarden in het mensenleven kan men niet produceren; ze kunnen alleen ontvangen worden. God is de enige die de uiteindelijke ontplooiing en de volle vrede kan schenken, en een mens die probeert om deze waarden zelf tot stand te brengen, is gedoemd te mislukken. Die poging noemen we zonde.

We kunnen de zonde beschouwen op twee niveaus. Het eerste niveau ligt voor de hand en wat zich daar afspeelt is onmiddellijk zichtbaar. Op dit concrete niveau bevinden zich onze tastbare daden zoals kwaadspreken, liegen, bedriegen, stelen, e.d. Deze concrete daden zijn echter het gevolg van wat zich afspeelt op het diepere niveau, waar wij ons a.h.w. afschermen voor Gods liefde. Op het concrete niveau kunnen we zeggen dat alle zonden een poging zijn om een leegte in ons leven op te vullen; op de diepere laag geldt echter dat die leegte er helemaal niet zou hoeven te zijn, want God is groot genoeg om ons hart te vullen, tot de rand toe. Het eigenlijke wat gebeurt is dat we God niet God laten zijn in ons leven. Door deze weigering ruïneert een mens zijn eigen bestaan. Want God is de grond van ons bestaan. Zonde is zelfvernietiging.

Het is goed om de zonde niet slechts als een moreel probleem te beschouwen – onze concrete daden – maar als een diepere misvorming: het vastgeketend­zijn aan het oppervlakkige en aan de schijn, zodat men niet meer open staat voor wat ons te boven gaat. Wanneer de liefde niet de diepste kern van mijn wezen bereikt, wordt de buitenwereld een bedreiging. Mijn situatie en de mensen om mij heen geven mij niet genoeg ruimte. Ik ervaar ze als benauwend, bedreigend, vervreemdend; en dat niet omdat ze slecht zijn op zichzelf maar omdat er diep in mijn eigen hart iets niet in orde is. Daar ligt de eigenlijke wortel van het kwaad. Omdat de wereld een bedreiging voor mij wordt, moet ik gaan vechten om me overeind te houden, en in die strijd bega ik vele fouten. Dat zijn de concrete zonden.

Zonde is desintegratie van relaties. Van God vervreemd, ben ik ook van mezelf vervreemd. Het is duidelijk dat ik op die manier niet alleen groot nadeel berokken aan mijzelf, maar ook veel schade doe aan mijn verhouding met anderen. Er is een fundamenteel verband tussen onze relaties met elkaar en onze relatie met God. Als onze relatie met God verstoord is, dan zullen de relaties met onze evenmens ook ontregeld raken.

De volwassen christen moet alle kleingeestige bekommernis achter zich laten over eigen kleine zonden, overtredingen van reglementen. Hij moet zichzelf onderzoeken op een veel dieper niveau om te ontdekken wat er aan liefde in zijn hart ontbreekt. Dit gebrek aan liefde kan ook in structuren en instellingen vaste vormen aannemen en zo op een gevaarlijke manier anoniem worden, doordat het tekort aan liefde zich vereeuwigt in structuren waar in zekere zin niemand individueel verantwoordelijk voor is, maar waardoor toch de betrokkenen zowel zichzelf als de slachtoffers van hun menselijke waardigheid beroven.

Iedere zonde doet kwaad aan mijn medemens. Als de zonde concreet is kan ik dat kwaad gemakkelijk constateren, maar ook als de benadeling van de ander niet zo onmiddellijk evident is, blijft het niettemin waar dat de evenmens wordt gekwetst. Zelfs de zonde die ik bedrijf in de binnenkamer van mijn hart benadeelt de ander. We zijn verantwoordelijk voor elkaar.

Persoonlijke zonde en gezamenlijk kwaad

Dat brengt ons tot een aantal conclusies met betrekking tot de zonde. Zonde is dus voor ons vooral een relationeel begrip. Je zondigt niet tegen dingen of normen, maar tegen mensen. Zonde is een breuk in de verhoudingen met mensen. De maatstaf voor wat wel en niet zonde is, wordt door de relatie bepaald. Maar daarin wordt concreet dat ook je verhouding tot God is aangetast. Ja, daarin ligt de wortel, ofschoon het riskant is hier te spreken over oorzaak en gevolg. En tenslotte zondig je niet in de laatste plaats ook tegen jezelf. In de zonde ben je jezelf niet. Je laat je leiden eerder door bedreiging en angst dan door liefde. In de liefde is er geen angst. Liefde is het tegendeel van de zonde.

De plek waar dit ervaren wordt is de diepste kern van de menselijke persoon, zijn geweten. Dat is het raakpunt waar de relatie met God mij doet voelen of zien wat die relatie van mij vraagt. God verbindt zich met de mens in en door het geweten. Daar is de mens alleen met God, maar de trouw aan het geweten is tegelijk de band met de andere mensen bij het zoeken naar wat ons samen te doen staat.

Omdat de zonde van doen heeft met de intermenselijke relaties is er ook zo iets als een geschiedenis van de zonde. Wat ik doe of misdoe raakt anderen, heeft gevolgen voor anderen. Door wat ik doe breng ik anderen in een situatie. Die situatie bepaalt hen. Weliswaar niet helemaal, zij behouden hun vrije keuze. En toch heerst er in onze wereld door een keten van afzonderlijke persoonlijke daden een groeiende gezamenlijke situatie. De mens komt door zijn geboorte in die wereldsituatie terecht, hij erft die of hij wil of niet. De wereldsituatie wordt voor hem concreet in de individuele situatie waarin hij geboren wordt en die zijn levensomstandigheden bepaalt. Wat hij erft en waarin hij terecht komt situeert zijn keuze. De persoonlijke keuze blijft de zijne. Hij neemt zijn plaats in de geschiedenis van de zonde in door de persoonlijke keuze die hij in vrijheid maakt.

Zo is er weliswaar een eerste zonde, maar in een dynamisch wereldbeeld is dat eerder de eerste in een reeks dan de veroorzaker van al wat volgt. Ofschoon ook dat in zekere zin waar is. Adam is eerder de “mens” dan de “eerste mens”.

Zonde is dus ook niet alleen maar een daad die alleen mij strikt persoonlijk aangaat. Doordat er een geschiedenis van de zonde is, is er ook sprake van een gezamenlijk kwaad. Zonden spelen niet alleen een rol in kleinschalige relaties, maar we moeten goed zien dat er ook velen mee zijn gemoeid. De zonde en het kwaad kunnen hoe langer hoe meer de situatie in onze wereld gaan bepalen. Zonde kan dan ook het karakter krijgen van een daad van medeplichtigheid. In een concrete historische situatie kies je ervoor om daar aan mee te doen, je bijdrage te leveren aan de opbouw.

Wij moeten eerlijk leren kijken en erkennen – dat is een overweging over de zonde – in welke sociale posities, welk netwerk van relaties wij verweven zijn, van voor je geboorte, als man of vrouw, als blanke westerling, als behorend tot een bepaalde sociale klasse enz. Zoals in de huidige geloofsreflectie steeds duidelijker wordt herkend, is de zondigheid van de wereld niet alleen te vinden in mijn persoonlijke zonden, maar ook in het sociale kwaad. De zondigheid die zich vastzet in gewelddadige verhoudingen tussen groepen, in machtsmisbruik en vooroordelen vormt als het ware de historisch­concrete bestendiging van wat we in klassieke taal de “erfzonde” noemen. Berouw tonen tegenover dat alomvattende sociale kwaad betekent het erkennen van blindheid en frustraties. Je leeft immers altijd in een netwerk van ambigu machtsmisbruik waar je niet omheen kunt, en van misbruiken waarin je geboren bent, als individu en als groep. Je hebt deel aan een maatschappij die niet ideaal is. Dat is altijd zo. Je hebt dat ook niet vrij gekozen, je bent erin opgegroeid. Daarom komt dikwijls de opwerping: maar we zijn toch niet aan alles medeplichtig? Waarom worden we verantwoordelijk gesteld voor dingen die we niet gewild hebben?

Zo bekeken leidt een meditatie over de zonde eigenlijk tot een overwegen van het medeplichtig worden door verzuim. De diepste zonde is inderdaad niet die van de wil: ik wil kwaad doen, maar die van de on­wil, het verzuim: dat kan me niets schelen, dat is mijn zaak niet. Ik wil niet kijken, niet geraakt worden. Ik kijk alleen naar wat mij niet frustreert, niet overvraagt, naar wat mij bevredigt. Ik verzuim te kijken naar wat lijden is, wat onmacht is, wat utopie is, omdat het mij zou storen in mijn moeizaam verworven evenwicht en in mijn zelfgenoegzaamheid. Ik houd het bij mijn positie.

Dat werpt ook een licht op de hel. De hel is allang geen vuuroven meer, een plaats ondergronds, in de mythische geografie van de antieken: de onderwereld. De hel is een sociaal feit, een permanente bedreiging in onze relaties. De hel is de fixatie van zaken als vanouds: alles laten voortgaan zoals het draait, berusten. De hel eindigt in het cynisme. Historisch wordt de hel bestendigd in onze berusting, onze fixatie in de gegeven orde.

Hij is het tegendeel van indifferentie. We worden opgeroepen tot een heroriëntatie van onze belangen en van onze aandacht: met wie willen we omgaan en hoe, naar wie willen we omzien? Dat is een omkeer, anders worden, anders samenleven.

We mogen bij dit alles de nuance niet uit het oog verliezen. We moeten bijvoorbeeld voorzichtig zijn met ons spreken over collectieve schuld. Collectiviteit kan een nieuwe vorm van doemdenken worden die niet het alternatief is voor een te ver doorgevoerde privatisering. Het blijft met betrekking tot zonde ook gaan over een persoonlijk aandeel in de kwade machten waaronder we gebukt gaan. Het zou daarom beslist onvoldoende zijn als we de zonde zouden beperken tot enkel de grootschalige, structurele zonden. In de Schrift zijn deze beide dan ook meer met elkaar verbonden dan in de kerkelijke traditie.

Zo ook is de hel niet alleen te vinden in onze verwevenheid en berusting met de gegeven situatie, de hel die wij elkaar aandoen, het is tegelijk een verwijzing naar de mogelijkheid persoonlijk en blijvend de diepste relatie met God, die ons maakt tot wat we zijn, te verliezen of af te wijzen. Het is iets als een eeuwige zonde. De toestand van koele verharding is eeuwig geworden. God, liefde, goedheid, gemeenschap hebben geen vat op iemand. Toch is de mens gemaakt voor dit alles. Het is de totale ontwrichting: de zonde tot volkomen uitdrukking gebracht. De definitieve opgeslotenheid in zichzelf: geen contact met een ander of God.

Schuld is wat je aan de zonde over houdt. Het is de nasmaak ervan. De zonde slaat als schuld naar binnen. Het komt heel diep te zitten en is vaak het laatste wat de mens kan prijs geven. Hij zou wel willen, maar het houdt hem vast. Onder schuld wordt dan ook veel geleden. Als schuld van je wordt afgenomen, is dat misschien wel de diepste bevrijding die een mens kan overkomen.

Bekering en vergeving

Als zonde een keuze is die in minstens betrekkelijke vrijheid wordt gedaan, kun je ook een andere keuze maken. Bekering is mogelijk. Berouw is het verlangen om te keren en niet te blijven steken in zonde en kwaad. Ook berouw is een genade, een mens mag het ontvangen. Je kunt het niet “maken” en indien dat toch gebeurt, houdt een “gemaakt” berouw het niet. Echt berouw drukt niet neer, maar geeft perspectief. Echt berouw is iets anders dan wroeging of teleurstelling over jezelf. Je krijgt het niet door in de spiegel te kijken, maar door je handelen te confronteren met de stem van je geweten, waar zich aandient wat de relatie met God van mij vraagt. Echt berouw kan de poort worden naar vergeving.

De mens is altijd meer dan zijn schuld. Dat brengt ons in de buurt van dat wonder dat we aanduiden met het woord: vergeving. Vergeving wil dan niet allereerst zeggen: “Zand erover, we praten er niet meer over.” Dat is niet reëel. Want ons gevoelsleven verloopt vaak zo stormachtig dat het zand na verloop van tijd toch weer wordt weggeblazen. Iemand die mij vergeeft zegt tegen mij niet allereerst dat hij voor mij barmhartig wil zijn; maar die laat mij voelen: “Jij hebt meer in je dan je nu van jezelf hebt laten zien.” Vergeving is ook niet: “Eigenlijk deug je van geen enkele kant, maar je wordt desondanks in genade aangenomen.” Geloven in vergeving betekent: beseffen en ervaren dat je niet wordt vastgepind op je zwakke kanten, maar dat er een nieuw beroep wordt gedaan op het goede in je.

Wie durft geloven in vergeving zal gaandeweg ook zichzelf leren aanvaarden, niet ondanks, maar met zijn tekorten. En je wordt milder en geduldiger naar anderen toe. Vanuit het diepe besef dat je zelf aanvaard wordt; en weer gevonden bent. De verwondering daarover krijgt dan langzaam aan overwicht over alle andere, ook bittere, ervaringen. Schuldgevoel kan ergens toe leiden.

Vergeven worden en zelf vergeven: het is een ongelooflijk kostbare mogelijkheid die door God in onze handen werd gelegd. Het is de enige uitweg uit die dodelijke kringloop van kwaad met kwaad vergelden. Zonder die opening blijven we voorgoed gevangenen van ons verleden. Vergeving voorkomt dat datgene wat er gebeurd is ons innerlijk volledig gaat verbitteren en verzieken. Vergeving schept de mogelijkheid om toe te groeien naar iets nieuws.

Vergeving kan een heel nieuwe Godservaring worden. De werkelijke God doet zich kennen in zijn vergeving. Onze ontrouw openbaart juist Gods trouw. Het hart van de blijde boodschap is, dat onze God een vergevende God is. Al het voorgaande schrikt God niet af, het weerhoudt Hem niet maar het is een weg naar Hem toe. Als we het sacrament van de vergeving in deze context plaatsen is het niet een juridische vrijspraak maar een sacrament van Godsontmoeting. De dynamiek van genade, vrijheid en schuld, brengt ons uiteindelijk steeds weer terug naar de leven gevende en vergevende God. Dat is het alles omvattende geheim dat ons draagt. Wij mogen blijde, begenadigde zondaars zijn.

Terug naar de Eerste Week

Ik keer tenslotte terug naar de Eerste Week van de Geestelijke Oefeningen. In mijn karakterisering daarvan ging ik al uit van onze huidige geloofsbeleving. In de Oefeningen van de Eerste Week speelt het begrip zonde een grote rol. Ik heb geprobeerd te verhelderen hoe wij vandaag daarmee omgaan en in welke context dit begrip voor ons functioneert. Er is enerzijds lijkt me een duidelijk verschil te constateren tussen de wijze waarop Ignatius dit begrip hanteert en de wijze waarop wij dat doen. Anderzijds biedt juist onze gelovige beleving en interpretatie van het menselijk bestaan alle mogelijkheid om de eigenlijke bedoeling van Ignatius met de Eerste Week ook in onze tijd volledig tot zijn recht te laten komen.

Ignatius laat de retraitant de negatieve kant van zijn leven aankijken en overdenken: schuld en zonde en de gevolgen daarvan. Het gaat in de Eerste Week om een omvorming van het hart. Het hoort bij het proces van de Eerste Week dat het schuldbewustzijn, dat zich bij niet weinig mensen aanvankelijk beperkt tot een krenking van het gevoel van eigenwaarde, zich tot een relationele ervaring verbreedt: ik ben schuldig tegenover jou, tegenover concrete mensen, tegenover God en zijn schepping.

Maar dit mondt uit in een kreet van verbazing, met grote innigheid. Ik mag er zijn, God houdt mij in leven. Dit “en toch” draagt ook voor Ignatius de gehele Eerste Week.

Ook vandaag voor ons is de Eerste Week een onmisbare weg naar een dieper en uitgezuiverd leven met God.

Bekijk alle cardoner articles

Deel