BOEK: De Heer van de Vriendschap, Averbode 2006

Het jaar 2006 was een jubeljaar voor de Sociëteit van Jezus – of moet ik het maar beter meteen hebben over de “gezellen en vrienden in de Heer”? De titel van het boek dat vijfhonderd jaar na de geboorte van Franciscus Xaverius en Pierre Favre en vierhonderdvijftig jaar na het overlijden van Ignatius van Loyola werd uitgegeven, dekt namelijk heel goed de lading: De Heer van de vriendschap gaat over de vriendschap tussen de gezellen (de leden van de Sociëteit in eerste instantie, maar ruimer genomen ook alle andere gezellen onder de banier van Christus) en de vriendschap met de Heer zelf, die ons met zijn vertroostende nabijheid leert te onderscheiden waar het op aankomt en ons elk een missie geeft.

Het jaar 2006 was een jubeljaar voor de Sociëteit van Jezus – of moet ik het maar beter meteen hebben over de “gezellen en vrienden in de Heer”? De titel van het boek dat vijfhonderd jaar na de geboorte van Franciscus Xaverius en Pierre Favre en vierhonderdvijftig jaar na het overlijden van Ignatius van Loyola werd uitgegeven, dekt namelijk heel goed de lading: De Heer van de vriendschap gaat over de vriendschap tussen de gezellen (de leden van de Sociëteit in eerste instantie, maar ruimer genomen ook alle andere gezellen onder de banier van Christus) en de vriendschap met de Heer zelf, die ons met zijn vertroostende nabijheid leert te onderscheiden waar het op aankomt en ons elk een missie geeft.

De lezer krijgt in dit boek een rijk palet van bijdragen, afwisselend van de hand van jezuïeten en niet-jezuïeten, afwisselend theologisch, technisch, meditatief, meer algemeen of ingaand op een bijzonder thema. Het geheel wordt ingeleid door een korte beschouwing over de drie gevierde gezellen, en afgesloten met een magistrale tekst over de bijna niet te vertalen discreta caritas en een gedurfd pleidooi voor een onderscheidende Sociëteit, die zowel de voortdurende reflex van de onderscheiding als het gemeenschapskarakter van de Sociëteit niet uit het oog verliest. Het corpus van het boek wordt gevormd door drie delen, die achtereenvolgens de thema’s van de vriendschap, de onderscheiding en de zending behandelen.

De verscheidenheid van de teksten zorgt voor een boek dat zowel kenners als geïnteresseerden kan bekoren. Het gaat in op aspecten die eigen zijn aan de spiritualiteit van de jezuïeten, maar stijgt er ook ver bovenuit. Zoals Johan Verstraeten in zijn bijdrage schrijft, “is de ignatiaanse spiritualiteit niet uitsluitend een zaak van de Societas Jesu in de strikte betekenis van het woord. (…) Maar er is ook de opdracht van de gehele communitas Jesu in de integraal-ecclesiologische betekenis van het woord, waarin jezuïeten en ignatiaans geïnspireerde leken, religieuzen en priesters samen onderscheiden hoe zij vanuit de erfenis en inspiratie van de Geestelijke Oefeningen, maar ook verbonden met de universele zending van de kerk, een adequaat antwoord kunnen geven op de grote vragen en problemen van deze tijd” (blz. 183). Want voor alle christenen geldt: “Net als de jezuïeten en samen met hen kunnen zij vrienden in de Heer zijn die ‘elkaar bevestigen in de vrijheid die de christelijke liefde geeft’, vrienden die een zending uitoefenen binnen de gehele evangeliseringszending van de kerk” (blz. 185).

Het is mooi hoe in het eerste deel met de bespreking van dagboekfragmenten van Egied Van Broeckhoven doorgestoten wordt naar de “mystieke diepte van vriendschap”. Want, zo schrijft Egied: “Het feit dat God mens is geworden biedt de liefde nieuwe perspectieven” (blz. 35). Vervolgens wordt nagedacht over de vraag hoe vriendschappen zowel binnen als buiten de Sociëteit “goed geordend” kunnen zijn, hoe ze een hulp kunnen zijn bij het zoeken naar Gods wil, hoe een welbegrepen vriendschap de eigenlijke grond vormt van de Sociëteit, veeleer dan een hiërarchie enz. Ordening heeft iedere gelovige nodig. De heel concrete bezorgdheid voor een naar waarheid beleefde vriendschap in de Heer is nooit ver weg. “De eerste taak van pastorale zorg is de mensen te vertellen dat God hen liefheeft. We hebben, soms pijnlijk, ontdekt dat dit nieuw is voor veel christenen, misschien in het bijzonder voor veel celibatairen, tenminste op een serieus existentieel niveau” (blz. 64).

In het tweede deel wordt het thema van de et Het onderscheiding op een frisse wijze aangebracht. Wie evangelisch verlangt te leven, zal voldoende merken of een keuze of daad dat diepe verlangen tegenspreekt of er net mee overeenstemt, door de innerlijke reactie erop. “De grondrichting van het leven van een mens wordt bepaald door het overwicht van de liefde op het egoïsme, of omgekeerd van het egoïsme op de liefde. Als de liefde het overwicht heeft, zal elke keuze die in de kaart speelt van dat overwicht zich zonder hevige reactie voltrekken; het zal dat overwicht verder uitdiepen en laten openbloeien. Een keuze die tegen dat overwicht ingaat, brengt onrust en weerstand” (blz. 103). Verschillende facetten van de onderscheiding worden besproken, zowel in de persoon en het handelen van Ignatius als in zijn structurerende geschriften voor de Sociëteit. Maar het wordt nooit een zuiver technische studie ervan. Er is veel aandacht voor het feit dat de ervaring van rust bij een keuze die in de kaart speelt van de grondrichting van ons leven, precies de pendantis op geestelijk niveau van de troost die vriendschap tussen mensen biedt. De gelovige vindt er in de geschapen wereld de nabijheid van zijn Heer. Hij krijgt er een neus voor en weet steeds beter te onderscheiden waar het op aankomt. Hij volgt Christus, die in de evangeliën zelf openbaart hoe Hij in de voortdurende nabijheid van zijn Vader leeft. Christus leert ons onderscheiden, meer nog, Hij is in het onderscheiden bij ons is, en Hij is tevens het einddoel van onze onderscheiding: we willen steeds meer op Hem gelijken in zijn openheid naar de Vader.

In het laatste deel wordt weliswaar gesproken over de zending van elke christen, maar leren we, meer in het bijzonder, ook de eigenheid van de jezuïet beter kennen. De betekenis van de zending is voor de Sociëteit van zo groot belang dat we haar wezen pas goed begrijpen als we van deze gemeenschap in de zending niet enkel zien dat het een groep (societas) is, maar ook dat haar eenheid en kenmerk precies in het gezonden zijn ligt. “Wij zijn allicht verbaasd te horen dat ‘missies’ pas in de zestiende eeuw gebruikt begon te worden in onze eigentijdse betekenis van het naar andere landen gaan met het doel de blijde boodschap te verkondigen. (…) Jezuïeten waren er als eersten bij om het nieuwe gebruik te introduceren. (…) Dit maakt ‘zending’ tot een zeer bijzonder jezuïtisch woord” (blz. 222-223). “Als de gelofte van stabiliteit iemand tot monnik maakte, dan maakte de gelofte van mobiliteit – een gelofte om naar welk deel ook van de wereld te trekken ‘omwille van het heil der zielen’ – iemand tot jezuïet” (blz. 229).

Conclusie: het is een fascinerend boek, niet om in één ruk uit te lezen, maar om mondjesmaat tot je te nemen, een boek zowel geschikt voor studie als voor meditatie (daarvoor is overigens op het einde van elk deel een verzameling van enkele meditatieve teksten en begeleidende meditatievraagjes opgenomen).

Pieter Van Petegem

Jacques Haers S.J., Hans van Leeuwen S.J., Mark Rotsaert S.J. (red.),

De Heer van de vriendschap, Averbode, Altiora, 2006, 276 blz.

Bekijk alle cardoner articles

Deel